De Turkse kiezers hebben gesproken en ineens ligt het politieke landschap aan Europa’s zuidoostgrens er heel anders bij. Vooraf dichtten opiniepeilers oppositieleider Kemal Kiliçdaroglu zowat de overwinning toe, zo niet reeds in de eerste ronde, dan toch in het slotduel op 28 mei. Maar het is president Recep Tayyip Erdogan die zondag 49,5 procent van de stemmen behaalde (tegen 44,9 voor zijn rivaal). Mede gezien de hoge opkomst heeft hij daarmee de meerderheid en dus een nieuwe termijn voor het grijpen. De parlementaire meerderheid won zijn AKP-partij zondag al.
Erdogans waarschijnlijke zege is zeer slecht nieuws voor de persvrijheid, de mensenrechten en de Koerdische minderheid in Turkije. Met deze uitslag bestendigt Turkije’s sterke man zijn persoonlijke macht – sinds 2003 in verschillende constitutionele rollen uitgeoefend – met vijf jaar tot in beginsel 2028. Een hard gelag voor de democratische oppositie, die zich succesvol verenigde maar de steun voor de tegenstander onderschatte.
Ook Washington is ongelukkig met de afloop. De Amerikanen maken er geen geheim van dat ze de wispelturige Erdogan, lastige NAVO-bondgenoot, liever kwijt dan rijk zijn. Als presidentskandidaat bepleitte Joe Biden in 2019 dat de Verenigde Staten de Turkse oppositie zouden helpen „om Erdogan aan te pakken en te verslaan”: hij moest „een prijs betalen” voor zijn autoritarisme.
Toch zijn ook enkele kanttekeningen te plaatsen. Om te beginnen behoedt deze uitkomst Turkije voor het riskante scenario van post-electorale turbulentie. Van het soort dat de VS meemaakten op 6 januari 2021, toen de zittende president uit verliezersrancune zijn aanhang aanzette tot een coup – maar dan in een land met zwakkere democratische instituties. De grote vraag of in Turkije na 20 jaar Erdogan nog ruimte is voor geweldloze machtsoverdracht, blijft zo voorlopig open. De democratische oppositie, die deze campagne grote kracht en weerbaarheid toonde, heeft over vijf jaar een nieuwe kans. Tussen nu en dan kan veel gebeuren.
Op ander vlak bespaart een status quo in Ankara de Europese Unie veel hoofdbrekens. De bladzijde omslaan naar een nieuw hoofdstuk in de relatie vergt grote wilskracht, wellicht meer dan voorhanden is. Blijdschap over een oppositiezege zou in Brussel en EU-hoofdsteden snel plaatsmaken voor lastige vragen op twee thema’s: EU-uitbreiding en migratie.
Wat het eerste betreft: het komt iedereen prima uit dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije volkomen tot stilstand zijn gekomen (zoals de lidstaten in 2018 zonder treurnis constateerden). Het diepe ongemak over een Turks lidmaatschap in landen als Frankrijk, Nederland, Oostenrijk of Griekenland dateert van ruim voor de autocratische wending die Erdogan vanaf 2013 inzette. Op grond van gerede democratische bezwaren sta je echter steviger om nee te zeggen dan met enkel ‘moslimland’, ‘te groot’ of ‘geen zin meer’.
Omgekeerd zou een nieuwe, democratische, EU-gezinde regering in Ankara de Unie nopen tot positieve signalen, zoals heropening van de toetredingsgesprekken of visumliberalisering. Extra onpopulair in de context van de Russische oorlog, waarin zij de handen al vol heeft met de beloften aan Oekraïne, Moldavië en de landen op de Westelijke Balkan. Vandaar dat een analist aan Politico zei: „Een democratisch Turkije is voor de EU een veel fundamenteler probleem.”
Ook wat, ten tweede, migratie betreft zal hier en daar opgelucht adem zijn gehaald. Met Erdogan sloten de EU-lidstaten in maart 2016 het befaamde akkoord over opvang van ruim 3,5 miljoen Syrische vluchtelingen. Het verminderde spanningen aan Europa’s buitengrenzen op een moment van gesloten binnengrenzen en zorgen over extreem-rechts. Maar in Turkije zelf verloor de deal afgelopen jaren aan draagvlak. De maatschappelijke inspanning is dan ook groot. In een slechte economische situatie werden de Syriërs tot zondebok. De oppositie voerde campagne om hen terug te sturen, hetgeen het EU-akkoord op het spel zou zetten. Erdogan daarentegen hield zich aan de afspraken (in tegenstelling tot EU-lidstaten zoals Nederland, dat minder asielzoekers voor vrijwillige hervestiging opnam dan toegezegd).
Ten slotte: al sinds de Ottomaanse tijd balanceert Turkije tussen Europa en Rusland. Het land mag een lastige NAVO-bondgenoot zijn, juist zo kan het – als sterke Zwarte-Zee-buur van beide strijdende partijen – bemiddelen in de oorlog. Zowel Zelensky als Poetin waarderen hun persoonlijke band met de Turkse president. Mocht hij eind mei een mirakelstuk klaren, dan zou ook Kiliçdaroglu die opbouwen. Hier overtroeft geostrategische continuïteit het kop of munt van de stembus.