„Beleefd zijn kun je rustig aan mij overlaten”, schrijft Stéphanie Hoogenberk (1985) in haar autobiografische roman We hebben het over je gehad. De lezer gruwt intussen, hou op, schei uit, van hoe zij zich keer op keer laat kleineren, vooral door andere vrouwen. Ze laat toe dat een vriendin haar buik vastgrijpt, om aan te tonen hoe dik die zou zijn. Ze loopt blauw geschminkt rond met een fopneus aan een koordje om haar buik in de ontgroening. Alles om erbij te horen, in naam van de vriendschap. Bij dat meisjesdispuut, bij de ander. Mensen durven dingen bij haar te doen die ze zich bij een ander nooit zouden veroorloven, stelt ze mistroostig vast.
Hoogenberk schrijft in de ik-persoon, vanuit haar eigen perspectief. Een van haar grote voorbeelden is de befaamde Amerikaanse humorist -David Sedaris. Dat is duidelijk te merken aan haar droge, signalerende stijl. Net als hij benoemt ze haar eigen onhebbelijkheden en eigenaardigheden als gegeven. Wat er gebeurt, overkomt haar. Het is vooral de schuld van anderen.
Dit boek van Hoogenberk, die maker is van de podcast De Shitshow en als columnist werkt voor Linda, is grappig, wrang, irritant en zeker herkenbaar voor velen. De mens is een wolf voor zijn medemens. Dit lijkt in het bijzonder te gelden voor meiden onderling. De meeste vrouwen hebben herinneringen aan gekonkel op het schoolplein, aan roddel en achterklap, aan hoe het is als je ineens niet mee mag spelen. Ook als student of dertiger, wie weet tot in het verpleeghuis aan toe, kan dit lot je treffen. Omdat je de onuitgesproken regels niet hebt aangevoeld, of gewoon, omdat er onderling altijd kinnesinne kan ontstaan.
We hebben het over je gehad, de titel van het boek dus, is een dodelijk zinnetje. Als dát tegen je wordt gezegd, berg je dan maar: een aantal anderen heeft klaarblijkelijk je gedrag en karakter besproken en acht je te min. Zij zijn ineens ‘wij,’ en jij bent nadrukkelijk de ander, de verguisde eenling. Het hele boek gaat over de angst voor eenzaamheid. En over wat vriendschap is.
Ze klampt zich vast aan mensen die ‘gezel’ zeggen als ze gezellig bedoelen
Hoogenberk zocht, vooral in haar jeugd, naar houvast. „Een leuk leven vol vrienden” was haar doel, en „nooit meer stress over verjaarsbezoek”. Ze gaat manmoedig alleen met vakantie, maar de hang naar verbinding, naar veiligheid, blijft. En daarmee de neiging zichzelf voorbij te lopen en van alles te pikken. Hoewel ze wel iets durft te zeggen van de teenslippers van een geliefde, zo onaantrekkelijk, laat ze van alles over haar kant gaan. Eigenlijk kijkt ze neer op veel van de mensen met wie ze omgaat, bijvoorbeeld vanwege „verkeerd taalgebruik”. Zo klampt ze zich vast aan mensen die ‘gezel’ zeggen als ze gezellig bedoelen, iets wat ze eigenlijk vreselijk vindt.
Ondanks Hoogenberks spitsvondigheden blijft het boek eentonig. Het blijft aan de oppervlakte, het is voornamelijk geinig-registrerend. Dat leest gemakkelijk en er valt veel te lachen, maar beklijven doet het niet. Er zit geen ontwikkeling in. Het is meer een verzameling lange columns dan een roman.