Dat ging weer uitstekend op de beurzen, deze week. Ondanks renteverhogingen van twee van de belangrijkste centrale banken in de wereld zetten de aandelenkoersen hun goede begin van 2023 gewoon door. Amsterdam staat nu alweer bijna 10 procent hoger dan eind 2022, en op de meeste beurzen gaat het zo.
Dat is opmerkelijk: een periode van economische recessie en inflatie – ‘stagflatie’ – pakt doorgaans beroerd uit voor de waarde van aandelen. Rentes gaan omhoog, en dus de financieringskosten van bedrijven. De economie zakt in, en dus de afzetmarkt. Maar beleggers kijken, zoals dat heet, door deze double whammy heen. Verderop in het jaar schijnt de zon kennelijk alweer.
Er zijn waarschuwingen. Twee weken geleden waarschuwde Nicolai Tangen, de baas van het Noorse staatsinvesteringsfonds met ruim 1.200 miljard euro aan beleggingen, voor een lange periode van ondermaatse prestaties op de beurzen. Daarna wees Ruchir Sharma, de baas van megabelegger Rockefeller International, er op dat de combinatie van deglobalisering en vergrijzing kan zorgen voor een combinatie van lage groei en hoge inflatie die zeer lang kan gaan duren.
Nu is economisch pessimisme een ongestrafte bezigheid: als je ongelijk krijgt, dan gaat het goed met de wereld en draagt niemand het je na. Dat verklaart waarom doemprofeten zo lang meegaan. Maar toch: we vergeten weleens dat er lange periodes zijn geweest dat de aandelenkoersen per saldo niets deden.
Ook in de jaren zeventig van de vorige eeuw kampte Nederland, samen met een groot deel van de rest van de wereld, met een combinatie van economische stagnatie en hoge inflatie. En dat was destijds bijzonder slecht voor de aandelenkoersen. Hoe slecht? Hou je vast.
Wie in mei van het jaar 1969, drie maanden voor het Woodstock-festival, een pakket aandelen kocht op basis van de toenmalige CBS-index van de Nederlandse beurs ,
zou tot februari 1983 moeten wachten tot die belegging weer evenveel waard was als bij aankoop.
Dat is veertien jaar zwerven door de woestijn , van Flower Power naar de Joy Division.
In zekere zin was het erger: wie de belegging uit 1969 corrigeert voor de tussentijdse inflatie was, in koopkracht, pas in 1987 weer boven Jan.
Daar kwam toen meteen een beurskrach overheen waarna tot april 1989 moest worden gewacht om eindelijk quitte te spelen.
Dat is twintig jaar in de woestijn dus, maar er werd in de tussentijd wél dividend uitgekeerd. Wordt dat meegerekend, en wordt de inflatie er weer van afgetrokken, dan resteert alsnog een periode van tussen 1969 en 1983 waarin er per saldo niets gebeurde.
De vraag is: is zo’n periode uitzonderlijk? In Nederland wel, maar dat heeft er vooral mee te maken dat onze beursdata niet zo heel ver teruggaan. Dat doen ze in de Verenigde Staten wel. Het Dow Jones-gemiddelde is terug te vinden tot het jaar 1900 – toen spoorwegmaatschappijen die index nog domineerden. Wie de stand van de Dow door de jaren heen vergelijkt met de stand van 14 jaar daarvóór, ziet dat er flink wat periodes zijn geweest waarin de koersen gedurende zo’n lange periode niets deden.
Er was stilstand tijdens de Eerste Wereldoorlog (1915),…
aan het begin van de Grote Depressie (1932),…
gedurende de Tweede Wereldoorlog (1943)…
en na de voor aandelen beroerde jaren zeventig (1982).
Oorlog of een structurele macro-economische malaise blijken de belangrijkste oorzaken voor zo’n langdurige windstilte op de beurzen. En spattende zeepbellen. Het heeft érg lang geduurd tot de Europese beurzen de koerspieken van de dotcom-bubbel van 2000 te boven waren. Dat gold zeker voor de Amsterdamse beurs waar relatief veel techfondsen in zaten.
Wat zegt dat over vandaag? We staan aan de vooravond van een van de grootste hervormingen van het pensioenstelsel ooit. De Tweede Kamer is er al mee akkoord, de Eerste Kamer moet er nog over stemmen. Daar is enige haast bij, want de verkiezingen voor de Provinciale Staten komen eraan, en kunnen daarna resulteren in een samenstelling van de Eerste Kamer waarin succes voor de nieuwe pensioenwet niet gegarandeerd is.
Tegelijk staan we op een tweesprong voor de wereldeconomie. Wint, na oorlog en geopolitieke onenigheid, de globalisering alsnog dan kan de inflatie naar beneden, kunnen de rentes weer dalen en wacht een gezonde economische groei. Goed voor aandelen, al zijn die lage rentes voor pensioenbeleggers vaak weer onvoordelig. Wordt het daarentegen ‘geo-economische fragmentatie’, dan mag er worden gerekend op hogere inflatie en lagere economische groei. Dat scenario is beduidend minder goed voor aandelen.
Het zijn juist aandelenbeleggingen die een hoofdrol krijgen in het nieuwe pensioenstelsel. In dat nieuwe plan blijft de afdracht van pensioendeelnemers stabiel, maar variëren de uitkeringen straks met het succes van de beleggingen. Bij oudere deelnemers wordt de invloed van aandelen relatief klein, want hun pensioenpotjes zijn meer gebaat bij stabiliteit en minder risico, ten koste van het hogere rendement dat van aandelen wordt verwacht. Bij jongeren werkt dat andersom: hun uitkering ligt zo ver in de toekomst dat op de weg daar naartoe juist meer risico mag worden genomen.
De aanname onder het plan blijft: het rendement op aandelen is altijd superieur op de lange termijn. Maar dat hangt er dus voor een deel wél vanaf in welke wereld we verzeild raken. Dat laatste is onweetbaar, en uiteindelijk kwam het altijd wel goed op de beurzen. Hoewel – altijd? Eind 1989 piekte de Japanse Nikkei 225-index op bijna 40.000 punten. De index staat op dit moment nog steeds bijna 30 procent lager dan toen. Het is nu 33 jaar later: dat komt al behoorlijk in de buurt van een geheel werkzaam leven – en pensioenpremie-afdracht.
Eind 1989 piekte de Nikkei 225-index op bijna 40.000 punten.
De index staat nu nog steeds bijna 30 procent lager dan destijds.