Nu Duitsland alsnog Leopard-tanks aan Oekraïne gaat leveren is het tijd voor een kleine literair-historische terugblik. Ik lees daarom de essaybundel Osteuropa zwischen Mauerfall und Ukrainekrieg. Besichtigung einer Epoche. Hierin laten vier auteurs – een constitutioneel jurist, een historicus, een politicoloog en een literatuurwetenschapper – niet alleen zien dat Oekraïne op grond van zijn geschiedenis en literatuur meer bij Europa hoort dan bij Rusland, maar ook dat Duitsland de afgelopen dertig jaar een blinde vlek voor Oekraïne heeft gehad. Alsof dat land geen soevereine staat was, maar een provincie van Rusland.
Die blindheid komt deels voort uit schuldgevoel over het nazi-verleden. Dankzij Hitlers bloeddorst zijn in de Tweede Wereldoorlog tenslotte 28 miljoen Sovjet-burgers omgekomen. Veel Duitsers lijken echter te vergeten dat een aanzienlijk deel van die slachtoffers in Oekraïne viel en dat je je hierover óók schuldig zou kunnen voelen. Daarnaast speelt de eeuwenoude verheerlijking van alles wat naar Rusland riekt een rol bij die bijziendheid. Zo lag volgens ondergangsfilosoof Oswald Spengler en schrijver Thomas Mann de toekomst van Duitsland eerder in het door hen bewonderde Oosten dan in het door het decadente Frankrijk en Engeland gedomineerde Westen. En zelfs de jonge Joseph Goebbels noteerde in 1923 in zijn dagboek dat hij snakte naar de ‘zuivere Russische ziel’.
In Osteuropa zwischen Mauerfall und Ukrainekrieg wordt Midden-Europa neergezet als een zelfstandige culturele ruimte, ingeklemd tussen Duitsland en Rusland. De Tsjechische schrijver Milan Kundera noemde die ruimte in zijn beroemde essay De tragedie van Midden-Europa (1984) een gebied dat in cultureel opzicht bij het Westen hoorde, maar politiek onderworpen was aan het Oosten, oftewel de Sovjet-Unie. Daarbij benadrukte hij de ‘revolutionaire kracht’ van de Midden-Europese cultuur, die voortdurend tegen de koloniale dictatuur van Moskou in opstand kwam. Zo werd de Hongaarse opstand van 1956 geleid door de literaire groepering Sándor Petöfi, stonden Tsjechische schrijvers in 1968 aan de wieg van de Praagse Lente en brak in datzelfde jaar in Warschau een opstand uit toen een toneelstuk van de Poolse nationale dichter Adam Mickiewicz werd verboden.
Oekraïne hoort sinds zijn onafhankelijkheid in 1992 ook bij die Midden-Europese cultuur. Door de Russische invasie van een jaar geleden zijn veel schrijvers zich zelfs nog bewuster geworden van hun culturele autonomie dan eerst, met Serhii Zjadan, Oksana Zaboezjko en Joeri Androechovitsj voorop. Nu zijn die eerste twee in het Nederlands vertaald, maar Androechovitsj wacht daar nog op. Terwijl er geen betere ambassadeur voor de Oekraïense culturele eigenheid bestaat dan hij.
Zo gaat in zijn schelmenroman Moscoviada (2012) een Oekraïense schrijver in het begin van de jaren negentig naar Moskou. Hij belandt er in een poel van geweld, verraad en dood, waarin je de kiem van het Rusland van Poetin kunt zien. Alleen al door zijn verbazing over die agressieve wereld besef je hoezeer de mentaliteit van de Oekraïners verschilt van die van de Russen. En dan begrijp je ook waarom Oekraïense schrijvers niet meer in het Russisch willen schrijven en Russischtalige boeken massaal uit Oekraïense bibliotheken worden verwijderd. Die mooie taal is in hun ogen een wapen van Poetin geworden. Ik hoop nu maar dat het tijdelijk is.