Fleur Froeling heeft het zichzelf vaak horen zeggen: ze zou geen PhD-traject doen als ze niet écht overtuigd was van de onderzoeksvraag. „Je legt je jarenlang toe op een heel specifiek onderwerp. Dan moet het wel echt leuk zijn”, zegt ze in een vergaderzaaltje van de faculteit diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht. Met die gedachte in haar achterhoofd deed Froeling vier jaar geleden iets ongebruikelijks: ze solliciteerde voor een promotietraject zonder dat ze wist wát ze eigenlijk ging onderzoeken.
Het project heet CitieS-Health en is een door de Europese Unie gesubsidieerd burgeronderzoeksproject in vijf landen: Spanje, Slovenië, Italië, Litouwen en Nederland. Het idee: in deze landen zetten wetenschappers onderzoek op samen met burgers. Vanaf het prilste begin van het onderzoek – het bedenken van de onderzoeksvraag – tot de communicatie van de uiteindelijke resultaten en alle stappen daar tussenin zijn burgers betrokken. „Het onderzoek moet echt een co-creatie zijn, de burgers zijn medeonderzoekers. Aan ons de taak om het onderzoek zo op te zetten dat het wetenschappelijk klopt.”
„Ik wil geen ivorentorenwetenschap bedrijven en heb het altijd belangrijk gevonden om bottom-uponderzoek te doen”, zegt Froeling. Ze woonde tot haar 19de in Zuid-Afrika, waar haar ouders arts in een township waren. In Maastricht studeerde Froeling af in de richting van global health en nu is ze promovendus aan de Universiteit Utrecht. Uit eerder onderzoek in de townships van Pretoria leerde ze dat het belangrijk is om te praten met de mensen over wie je onderzoek gaat, zij zijn immers de experts in hun eigen leefomgeving. „Ik wil dat mijn onderzoek dicht bij de samenleving staat. Burgers maken zich zorgen over dingen, maar hebben niet het netwerk of de financiering om dat te onderzoeken. De academie wel. En hopelijk kan deze methode bijdragen aan het vertrouwen in wetenschappelijke instituties.”
Er waren eigenlijk maar twee voorwaarden. Het onderzoek moest gaan over milieu-epidemiologie: wat in hun omgeving maakt mensen gezond of ziek? En het moest voldoen aan wetenschappelijke standaarden. In Spanje keken ze naar de invloed van vervuilde lucht op mentale gezondheid, in Slovenië naar het effect van geluidsoverlast op de mentale gezondheid. In Nederland werd de rook van houtkachels het studieonderwerp.
Beladen onderwerp
Froeling is wel wat gewend. Maar dat de houtkachel een heet hangijzer zou zijn, had ze van tevoren niet voorzien. „Een grote groep Nederlanders associeert stoken met gezelligheid. In 2012 deelde de overheid zelfs subsidies uit om het CO2-neutrale alternatief voor de gaskachel te stimuleren. Juist in milieubewuste huishoudens maakte de houtkachel de afgelopen jaren een opmars.”
Neem het Amsterdamse IJburg, een nieuwbouwwijk met goed geïsoleerde huizen en veel elektrische aansluitingen. „Dat was tien jaar geleden een relatief schoon stukje Amsterdam”, zegt Froeling. „Maar volgens schattingen heeft meer dan de helft van de huishoudens daar nu een houtkachel.” Met de torenhoge energieprijzen is hout stoken bovendien een goedkoop alternatief voor elektrische verwarming. „Wij deden ons onderzoek vorig jaar in een relatief zachte winter. Ik verwacht dat er dit jaar veel meer gaat worden gestookt.”
Tegenover de kachelliefhebber staat een bezorgde groep van vooral astma- en COPD-patiënten die benauwd wordt zodra buurtgenoten beginnen met stoken. Toen Froeling en haar team door heel Nederland de straat op gingen om met burgers te praten over relevante onderzoeksvragen, kwam steeds die houtrook ter sprake. „Iedere winter staat er wel weer iets over in de krant, maar echte wetenschappelijke aandacht is er in Nederland niet vaak geweest. Over dit onderwerp voelen veel mensen zich écht ongehoord.”
Onderzoekskit voor deelnemers
„Het mooie van deze onderzoeksopzet is dat burgers zelf kiezen in welke fase van het project ze betrokken willen zijn. De mensen kwamen en gingen, maar we wisten constant een groep van ongeveer vijfentwintig mensen aan ons te binden.”
De deelnemers kregen een onderzoekskit met een spirometer, een apparaat dat de longfunctie meet. Dagelijks bliezen ze ’s ochtends en ’s avonds drie keer in een buisje. Eén keer per week verzamelden ze speekselmonsters. Daarnaast hielden de deelnemers een dagboekje bij: wanneer ervoeren ze luchtwegklachten en wanneer roken ze houtrook? Op één plek in de buurt werd een caravan gezet met een grote machine erin die dagelijks het gehalte levoglucosaan in de lucht mat, een betrouwbare houtrookmarker. Zo konden de klachten van de deelnemers worden vergeleken met het daadwerkelijke gehalte aan houtrook in de lucht op dat moment. Wat bleek? Op dagen dat er veel wordt gestookt, zijn buurtbewoners relatief kortademig. De deelnemers gebruikten op die dagen meer medicijnen dan ze op houtrookvrije dagen doen.
„Voordat ik aan dit onderzoek begon, had ik geen mening over houtkachels”, zegt Froeling. „Ik was me niet bewust van het probleem. Maar tijdens het onderzoek leerde ik dat mensen die zelf helemaal niet stoken klachten ervaren door de houtrook uit kachels van hun medebewoners. Ze worden eraan blootgesteld, maar kiezen er zelf niet voor. Dan is het echt niet meer leuk.”