Binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken is sprake van „institutioneel racisme”. Dat blijkt uit een onderzoek in opdracht van het ministerie, dat maandag naar de Tweede Kamer is gestuurd. De hoogste ambtenaar van het ministerie heeft excuses gemaakt voor de discriminatie in de organisatie. Mede naar aanleiding van de Black Lives Matter-demonstraties gaf het ministerie in 2020 opdracht voor een onderzoek naar racisme in de eigen gelederen.
De onderzoekers spraken onder meer uitgebreid met biculturele medewerkers in Den Haag en op ambassades, lokaal aangetrokken medewerkers van kleur op ambassades, en enkele witte medewerkers. Uit die gesprekken rees een „ernstig en zorgelijk” beeld met talrijke voorbeelden van racisme door ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan het adres van hun collega’s.
Relativeren, bagatelliseren en ontkennen
“Veel medewerkers” zien “racisme op grote schaal”, zo valt te lezen in het rapport. Tegelijkertijd “grijpen collega’s zelden in als ze getuigen zijn van racisme”. Als medewerkers racisme bespreekbaar willen maken, krijgen ze te maken met “het relativeren, bagatelliseren of ontkennen” van hun ervaringen.
Een islamitische medewerker vertelt dat hij „commentaar” kreeg op zijn vasten tijdens de ramadan: „dat is ongezond.” Of: „Wat raar, we dachten dat je zo goed geïntegreerd was. Toch niet dus?” Ook werd deze medewerker gevraagd niet meer te vasten. Verder tekenden de onderzoekers tal van voorbeelden van denigrerend gedrag op, waarin mensen op basis van hun cultuur worden gestigmatiseerd en verdacht worden gemaakt.
‘Extra pijnlijk’
Ministers Wopke Hoekstra (Buitenlandse Zaken, CDA) en Liesje Schreinemacher (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, VVD) schrijven aan de Tweede Kamer dat de conclusies van het rapport „extra pijnlijk [zijn], omdat iedere vorm van discriminatie verboden is en wij internationaal pleiten voor rechtvaardigheid.” De ambtsdragers zeggen „alles op alles” te zullen zetten om het racisme binnen de eigen organisatie tegen te gaan.
Om racisme binnen het ministerie te bestrijden doet het rapport enkele aanbevelingen. Zo moeten leidinggevenden actief de norm van non-discriminatie uitdragen. Momenteel „heeft een deel van de leidinggevenden en andere collega’s (…) de neiging om ervaringen van racisme te ontkennen en te relativeren”, zo schrijven de onderzoekers. Ook moet er een goede klachtenregeling en een inclusiever wervings- en selectiebeleid komen. Deze en andere aanbevelingen uit het rapport zijn overgenomen door het ministerie.