Twee en half jaar niet geweest, eerst in verband met Covid, toen uit lamlendigheid, want het is lastig een eenmaal gebroken gewoonte weer op te pakken. Gewoonten hebben de neiging jengelend om je heen te blijven draaien, om dan ineens rechtsomkeert te maken en te verdwijnen.
Toch ging ik ouder gewoonte naar de sauna in de stad die ik al jaren ken. En wat me trof was niet de aangename hitte, de stoom en het art deco interieur, dat onveranderd was gebleven. Ook niet de ietwat gewijde stilte in de cabines, want die heerste er altijd.
Er waren geen smartphones. Verboden hierbinnen, ook al in verband met eventuele naaktopnames. Niemand zat daar met gebogen hoofd naar een schermpje te staren, mensen zaten soms wel vijf of tien minuten niets te doen, zonder een andere afleiding te vinden dan de eigen grote teen.
Mythe
Nog maar tien jaar geleden was dit niet ongewoon in elke trein- of tramcoupé. Alleen in de Parijse metro, wil de mythe, werd de existentialistische literatuur kapot gelezen; in minder mondaine streken behielpen de mensen zich met zichzelf. Pas in 2013 werden er wereldwijd een miljard smartphones verkocht.
Nu stevenen we af op een tienjarig jubileum van deze massale introductie, en wat een overweldigend succes is ze geworden. Smart-loos leven is de nieuwe ascese, weggelegd voor zonderlingen en on-maatschappelijken, zoals ze vroeger werden genoemd. Maar ik herinner me toch levendig het afwachtend, verlegen oogcontact in het openbaar vervoer, waarna zich soms een praatje of een heus gesprek ontwikkelde. Voltooid verleden tijd. In vreemde steden ben ik nog steeds gewend de weg te vragen aan toevallige voorbijgangers: tegenwoordig zeg ik er meteen bij dat ik mijn phone, die ik niet bezit, thuis heb laten liggen, want waarom zoek ik het zelf niet even op? Alleen mensen van boven de 75 komen nog weg met hun technologische gebrek.
Binnenkort zal ik ook die digitale stadsmap tevoorschijn kunnen toveren, want ik gooi de handdoek in de ring, ik neem zo’n slim ding. Niet omdat ik ernaar verlang of me niet kan onttrekken aan de mimetische begeerte die de wereld zo’n jaar of tien in zijn greep houdt. Zelden vind ik de smartphonebezitter begerenswaardig, ik betrap me erop dat mensen die om de haverklap hun scherm checken flink wat punten dalen in mijn aanzien. De behoefte om minuut na minuut iets voorgeschoteld te krijgen heeft iets wanhopigs, zoals ik ook verbaasd ben dat twintigers en dertigers zich niet meer aan een korte treinrit wagen zonder een flesje water bij de hand.
Gaat de beschaving naar de knoppen? Welnee, ze komt op zo’n hoog plan dat niemand meer precies weet wie wat nu precies beheert en beheerst
Restaurants met een menu als QR-code. Dienstregelingen die omgegooid worden: ‘check uw app’. Banken die de smart-loze, laat staan de geheel mobiel-loze nauwelijks nog kunnen bedienen. Kennissen die appen en tikkies sturen, en niet begrijpen dat mijn landlijn dat niet aankan. Wie gaat nog iemand versieren die in levende lijve tegenover hem zit, als het ook per Tinder of Grindr kan?
Gaat de beschaving naar de knoppen? Welnee, ze komt op zo’n hoog plan dat niemand meer precies weet wie wat nu precies beheert en beheerst, welk contact algoritmevrij is en wie opdrachtgever is en wie het te gebruiken, ruw materiaal.
Om het sociologisch uit te drukken: individueel gemak heeft een sociale woestenij opgeleverd. Wat opvalt aan de onderzoeken naar eenzaamheid is dat vooral jongeren tussen de 18 en 21 jaar er het meest last van hebben. Het is de generatie die opgroeide met ‘sociale media’, ze zijn het meest bedreven in het gebruik.
Om het met de dichteres M. Vasalis te zeggen: „De bus rijdt als een kamer door de nacht”, maar intussen zitten de passagiers wel massaal in quarantaine, ook zonder nieuwe Covid-golf. De openbaarheid is eenzelvig geworden.
Agora
Niemand kan met zekerheid zeggen wat deze verplaatsing van een levendige agora naar een digitaal keuzemenu gaat betekenen voor de veerkracht van het democratische systeem; voor de vrije uitwisseling van ideeën, blikken, eerste indrukken, die ooit deel uitmaakten van het geïdealiseerde dorpsplein. Wat betekent het voor de tolerantiedrempel, als mensen eraan gewend raken enkel in contact te hoeven treden met anderen die zij eerst zelf hebben geselecteerd?
Wat betekent het voor de publieke opinie, dat we voor elkaar een soort callcenters zijn geworden, meer dan medeburgers? Om nog maar niet te beginnen over de rol van de uitgestelde behoefte, de honger naar informatie en feitjes die niet meteen kan worden gestild. De grote vijand is de verveling en die pareren we nu met een blik op het scherm, maar kom me niet vertellen dat daarmee de existentiële leegte is verdwenen.
Fraaie, maatschappelijke argumenten, maar waarom ben ik zelf niet meegesurfd op die golf van 2013 en daarna, toen de smartphone standaard werd? In eerlijkheid: ik dacht dat ik me dat kon permitteren. Hoogmoed. Mensen in vaste betrekkingen moesten altijd voor de baas, klant of patiënt bereikbaar zijn, maar ik had niet zo’n baan. De korte tijd dat ik een mobieltje bezat, was toen mijn moeder ziek was. Zij ging dood en daarmee had het mobieltje zijn belangrijkste functie vervuld: tijdig op de hoogte zijn van het ziek- of sterfbed van een dierbare. Ik deed het daarna achteloos van de hand.
De behoefte om minuut na minuut iets voorgeschoteld te krijgen heeft iets wanhopigs
En terwijl ik nu om me heen kindervingers razendsnel zie spelen, tikken en swipen, besef ik wat een achterstand ik heb opgelopen. Op middelbare leeftijd weer een ‘absolute beginner’ te moeten zijn – het vooruitzicht grijnst me tegemoet.
Schrijver Oek de Jong is me voorgegaan, in fundamentelere zin. Hij was een man zonder, en heeft als zestiger besloten een ‘man met rijbewijs’ te worden, wat meteen ook de titel opleverde voor zijn laatste roman. Hij besloot zijn schattige afhankelijkheid te boven te komen en kan nu zijn vrouw naar het ziekenhuis rijden, als dat moet.
Je kan ook op latere leeftijd dingen leren – weliswaar met wat meer moeite – waarvan je ooit meende dat het niet bij je paste of dat het gewoon onnodig was.
Wat denk ik met die slimme telefoon te winnen? Aansluiting bij de rest van de samenleving, ik dacht dat ik het met antwoordapparaat, voicemail en visitekaartjes aardig redde, maar jaar na jaar blijkt dat onvoldoende. Ik voeg mij naar een conventie die steeds algemener als een vanzelfsprekendheid wordt geaccepteerd, en ik doe dat à contrecoeur.
Het gemak is evident: ter plekke een Wikipedia-antwoord opzoeken, een afspraak vijf minuten verzetten, ter plekke laten weten waar je precies staat te wachten op die andere mobielgebruiker. Betalen met je toestel. De Twitterstroom volgen van heel en half bekenden, op Instagram en TikTok en …. Nee, dat nu juist weer niet. Het schijnt dat de sociale media nog steeds gezegend zijn met de onschuld van het oude, onware gezegde: ‘Schelden doet geen pijn’. Maar bedreigingen, verdachtmakingen, sexting, laster, privégegevens die viral gaan, richten wel degelijk zware beschadigingen aan.
Esthetisch bezwaar
De meeste mensen die horen over mijn argwaan, zeggen simpelweg: „Dan zet je dat ding toch uit”. Het gemak van de telefoon die zo weinig mogelijk wordt gebruikt.
En dan is er nog het esthetische bezwaar, dat je ook kunt aanvoeren tegen mensen die al lopend op straat eten. Het openbare en toch private telefoongesprek, zeker als het gevoerd wordt in afgesloten ruimten, maakt van de horende mens een luisteraar, toehoorder en al bijna een medeplichtige. De jonge vrouw die het uitmaakt met haar geliefde. De man die vertelt hoe hij vier vrouwen tegelijk aan het digitale lijntje houdt.
Ik wen ook niet aan een klein gezelschap waarin iemand de blazende telefoon opneemt (‘sorry, dit moet even’) om de lijfelijk aanwezigen te negeren voor een onzichtbare stem. Het verbaast mij dat er steeds meer mensen rondlopen die zichzelf ‘hoog sensitief’ noemen, en klagen over prikkels die continu binnenkomen, zonder iets te veranderen aan hun sociale media-huishouding. Als hoog-sensitiviteit ergens naar verwijst, is het wel overbelasting, en die laat zich tamelijk precies traceren. De dagelijkse smartphonegebruiker staat een enorme hoeveelheid informatie ter beschikking, maar wat moet de huidige ‘info-veelvraat’ met die kennis? Een discussie voeren, een partijtje verpesten, dan maar weer een tweet er tegenaan?
Let wel: het is de constante beschikbaarheid, soms 24/7, die de telefoon van je verwacht, want ook ’s nachts stromen er berichten binnen, die de volgende dag verwerkt moeten worden. Vroeger hadden hartchirurgen piepers, die ze in noodgevallen uit bed bonjourden. Wij zijn allen hartchirurgen geworden – zonder de bijbehorende status en beloning.
Bezwaren genoeg, dat mag duidelijk zijn, maar toch bekruipt me steeds meer het gevoel zonder smartphone gemarginaliseerd te raken. Je kan ook stellen dat ik ervoor gekozen heb mij te laten marginaliseren. Oek de Jong nog eens als voorbeeld: van bijrijder werd hij chauffeur, van zoon een volwassen man en een chaufferende echtgenoot met verantwoordelijkhedenvader. Hij voegde zich in de verkeersstroom en is niet langer afhankelijk als gedoogde bijzit. Zelf leef ik ook zonder rijbewijs, maar zelfs de Ubertaxi, als ik die al zou kiezen, valt niet te gebruiken zonder zo’n slim telefoontoestel.
Ik ga het doen, ik kies een simpele, mijn man raadt aan: een iPhone 11. En dan oefenen. Mee met de mainstream. De nuffigheid voorbij. Ja zeggen tegen het leven. Want het graf lonkt nog niet.