In het boekje In de schaduwen van morgen ontpopt Johan Huizinga zich tot een geoliede quote-machine. Neem direct de eerste zinnen. ‘Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het.’ Dat kan je bijna elk gesprek of artikel binnenfietsen. Of anders deze: ‘Leven is strijd. Het is een oude waarheid.’ Wat langer, maar ook eindeloos toepasbaar: ‘Dwaasheid in al haar gedaanten (…) heeft nooit zulke orgieën over de wereld gevierd als heden ten dage.’ Ja, Huizinga kon wel schrijven. In dit boekje deed hij dat niet als historicus maar als cultuurcriticus, waarmee het misschien wel zijn persoonlijkste werk is. Hij geeft zijn eigen diagnose van het ‘geestelijk lijden’ van zijn tijd: het jaar 1935.
Dat lijden was niet gering. De economische crisis ging gepaard met de opkomst van zowel fascistische als communistische dictaturen in Europa. Het vertrouwen in de democratie om de problemen van de tijd het hoofd te bieden was tot een dieptepunt gezakt. Huizinga maakte zich grote zorgen om de verzwakking van de cultuur en de geest. Daarin stond hij niet alleen, zulke cultuurkritieken waarin erg in de mode, en die van hem werd een enorm succes.
Dat is niet per se omdat zijn analyse zo uniek raak was. Al houden sommige observaties nog altijd stand, zoals: ‘De mechaniek van de moderne massaverstrooiing betekent in de hoogste mate verhindering van concentratie.’ Dat klopt. En voor zijn angst dat er steeds minder geloof is in wetenschappelijke waarheden, kan je ook best wat hedendaagse voorbeelden verzinnen.
Maar in de kern is Huizinga’s pleidooi voor kennis, waarheid en moraal een ondubbelzinnig verzet tegen de moderne wereld. En dan is de erudiete historicus ineens vooral een deftige man, die denkt dat het een groot existentieel probleem is voor het Westen dat mensen meer film kijken dan dat ze naar een toneelstuk van Racine gaan. Intellectuele verzwakking, ethische ontreddering van de geest, verval van morele normen: het gaat van kwaad, erger tot rampzalig.
Nare bijsmaak
Er was een tijd, een jaar of tien geleden, dat het best vermakelijk was cultuurkritiek of zelfs cultuurpessimisme uit het begin van de vorige eeuw te lezen. Dode mannen die mijmeren over de dilemma’s van de moderniteit, dat staat zo lekker ver van je af. Maar nu klinkt het geklaag over de morele ontaarding van de westerse maatschappij een stuk wranger. Ook al zou Huizinga absoluut geen FvD’er zijn, in tegendeel juist, dit soort retoriek heeft een nare bijklank.
Daarbij komt ook nog dat inktzwarte ondergangsstemmingen alleen een leuk curieuze leeservaring zijn als de huidige wereld er iets minder gitzwart uitziet. Maar we zitten zelf evengoed in een bezeten tijd. Huizinga’s boekje herinnert ons er maar weer eens aan dat het niet de eerste keer is dat de wereld vergaat, zíjn wereld is vergaan. Dat is ergens een relativerende, troostende gedachte: wij zijn de eerste noch de laatste die rampen meemaken. Maar het is ook nogal duister.
Toch komt Huizinga aan het eind met een stelling die erg voor het boekje pleit. Het is nogal plots, als een konijn uit de hoge hoed, en eigenlijk volgt het niet logisch uit al het voorgaande. Maar toch is het een sympathieke lichtstraal die je onwillekeurig doet glimlachen. Tegen de verwachting in geeft Huizinga niet de jeugd de schuld van alles. Sterker nog, Huizinga geeft de jeugd een onvervalst compliment: ‘Al de losmaking van banden, verwarring van gedachten, verstrooiing van aandacht en verplaatsing van energie, waaronder deze generatie opgroeide, heeft haar niet zwak, noch traag, noch onverschillig gemaakt.’ Een verademing. En als de eerste zin ijzersterk is, en de laatste een vrolijke noot, dan maakt wat daar tussen gebeurt wat minder uit. Huizinga eindigt met: ‘Aan dit jonge geslacht de taak deze wereld opnieuw te beheersen, zoals zij beheerst wil zijn, haar niet te laten ondergaan in haar overmoed en verdwazing, haar weer te doordringen met geest.’ Door het duister naar het licht, dat gebracht wordt door de jeugd. Kortom: echte kerstlectuur.