De zin van zijdig en onzijdig in de taal

Taalkunde Promovenda Dorothée Hoppe onderzocht de functie van lidwoorden door het gebruik ervan in drie verschillende talen te vergelijken.

Illustratie NRC

Lidwoorden als ‘de’ en ‘het’ of, in het Duits, ‘der’, ‘die’ en ‘das’, maken de informatie die na deze woordjes komt vaak net wat voorspelbaarder. Het maakt de communicatie tussen mensen sneller en aangenamer.

Maar er zit ook een nadeel aan zo’n systeem van ‘grammaticaal geslacht’. Het kost kinderen of volwassenen die zich het Nederlands eigen proberen te maken, veel tijd om te leren welke woorden ‘de’ krijgen en bij welke woorden ‘het’ hoort. Over deze voor- en nadelen – of anders gezegd: over het nut – van grammaticaal geslacht gaat het onderzoek waarmee taalkundige Dorothée Hoppe onlangs promoveerde aan de universiteit van Groningen.

Of een woord een ‘de’-woord is of een ‘het’-woord, hangt af van allerlei factoren en is voor een deel ook willekeurig. Er zijn wel regelmatigheden in te ontdekken - bloemen, bomen en vruchten krijgen bijvoorbeeld allemaal het lidwoord ‘de’ - maar vaak moet je het simpelweg woord voor woord leren.

Voor wie zijn moedertaal spreekt is dat geen probleem. Die heeft als baby en kind jarenlang de tijd gehad om dat te leren. Voor een volwassene die Nederlands leert, ligt het ingewikkelder. Die zal het waarschijnlijk nooit helemaal onder de knie krijgen. Mensen die pas op latere leeftijd Nederlands hebben geleerd, gebruiken nogal eens ‘de’ in plaats van ‘het’. Logisch, want ‘de’ komt in het Nederlands veel meer voor dan ‘het’ – dus als je het even niet weet, is de kans op ‘de’ groter dan die op ‘het’ . In haar experimenten vergeleek Hoppe het Duitse systeem van drie geslachten (‘der’, ‘die’ en ‘das’) met het Engelse systeem. In het Engels krijgen alle zelfstandig naamwoorden ‘the’. Daar duiden lidwoorden dus niet op grammaticaal geslacht.

Figuren

Hoppe liet mensen vier geometrische figuren zien. Bijvoorbeeld een vierkant, een driehoek, een cirkel en een pijl. Elk van die figuren had een eigen kleur: blauw, geel, paars, oranje... Vervolgens verscheen er een rood kader rondom een van de vier figuren. De deelnemer moest een opdrachtzin formuleren: „Klik op...”. In het Engels: „Please click on...” In het Duits: „Bitte klicke auf...”

Als de proefpersoon bijvoorbeeld een paars vierkant moest aanwijzen, had hij of zij de keuze uit twee mogelijkheden; met of zonder bijvoeglijk naamwoord (in dit geval de kleur). In het Nederlands werd het dan: „Klik op HET VIERKANT”, of „Klik op HET PAARSE VIERKANT”. Deelnemers bleken in het Engels beduidend vaker dan in het Duits te kiezen voor de laatste mogelijkheid, dus met adjectief. Daarmee leken ze te compenseren voor het grammaticaal neutrale lidwoordgebruik van het Engels. De toevoeging „paarse” maakt voorspelbaar wat volgt, want van de getoonde figuren is alleen het vierkant paars.

In het Duits daarentegen zorgt de keuze van het vrouwelijke, mannelijke of onzijdige lidwoord al voor een zekere voorspelbaarheid van wat er gaat komen. Het is bijvoorbeeld „Bitte klicke auf DAS Viereck”, maar „Bitte klicken auf DEN Ring”.

Dankzij het lidwoord weet je vaak al wat er volgt: moet ‘de’ deur dicht of ‘het’ raam?

Naar het Nederlands vertaald: als je moet kiezen tussen een vierkant en een cirkel en je zegt: „klik op het ...”, dan is het duidelijk dat daarna het woord „vierkant” volgt, want het is „DE cirkel” en „HET vierkant”. Omdat het Engels maar één lidwoord kent, hebben sprekers in die taal de neiging om de voorspelbaarheid van de figuur groter te maken door de kleur ervan te noemen.

Dorothée Hoppe zag in haar experiment nog iets gebeuren. Als de figuren die de proefpersoon bij het Duits te zien kreeg, allemaal hetzélfde grammaticale geslacht hadden, dan werd ook daar vaker een adjectief gebruikt. Dat wijst erop dat in het brein de andere woorden, die niet worden uitgesproken, ook heel even actief worden gemaakt, zowel bij degene die de zinnen produceert als bij degene die ernaar luistert.

Wat betekent dit voor onze communicatie? In veel alledaagse situaties en gesprekjes zijn er maar een beperkt aantal mogelijkheden. Zodra het lidwoord valt, valt een aantal mogelijkheden al af. In een klaslokaal zegt een leraar vlak voordat de les begint: „Kun je even het...” Zodra ‘het’ gevallen is, is het duidelijk dat het niet gaat om het dichtdoen van ‘de’ deur, maar mogelijk wel om het dichtdoen van ‘het’ raam.

Onregelmatigheden

Tegenover dit communicatieve voordeel van grammaticaal geslacht staat het nadeel dat voor het eerst aanleren van zo’n systeem veel energie kost. Allerlei onregelmatigheden in een taal, zoals de willekeur van ‘de’ en ‘het’, worden in de regel door nieuwe generaties enthousiast en vrij klakkeloos overgenomen.

Zo kan zo’n systeem duizenden jaren overeind blijven. Precies wat er gebeurd is in de Indo-Europese taalfamilie, waar bijna alle Europese talen toe behoren: daarin heeft grammaticaal geslacht een lange geschiedenis. Die begon waarschijnlijk (zesduizend jaar of nog langer geleden) met een onderscheid tussen enerzijds levende wezens en anderzijds de rest van de werkelijkheid (voorwerpen, stoffen, abstracties, et cetera).

Bij levende wezens ontstond daarna een tweede onderscheid, tussen mannelijke en vrouwelijke wezens. Vervolgens werden ook voorwerpen en dergelijke soms als mannelijk of vrouwelijk gezien. Zodoende had het Nederlands ruim duizend jaar geleden, net als het Duits, een onderscheid tussen mannelijk, vrouwelijk en (wat oorspronkelijk niet-levend was) onzijdig. De bijbehorende lidwoorden waren: ‘der’, ‘die’ en ‘dat’.

Doordat de klank van die woorden vervlakte, verdween het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk: ‘der’ en ‘die’ werden allebei ‘de’. ‘Dat’ werd ‘het’, of eigenlijk, zoals we het uitspreken: ‘’t’. Met als gevolg dat het Nederlands alleen nog een onderscheid heeft tussen zijdig (‘de’) en onzijdig (‘het’).

Als een taal veel sprekers heeft voor wie het niet de moedertaal is, kan zo’n systeem verder eroderen of zelfs verdwijnen. Dan wordt het nadeel dat je het systeem als niet-moedertaal-spreker moeilijk leert, te groot en past het zich aan. Dat is gebeurd in het Afrikaans, dat afstamt van het Nederlands maar nu net als het Engels nog maar één vorm kent: ‘die’. In het Engels is het onderscheid tussen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig rond het jaar 1000 verdwenen, toen er heel veel niet-moedertaal-sprekers waren: mensen die van huis uit een Keltische taal of Frans spraken.