De wording van de dichter Willem Wilmink in versjes voor het cabaret

Poëzie De vroege versjes van toen nog Wim Wilmink zijn de eerste aarzelende stappen van de latere dichter, ziet .

Uitvoering in 1958 bij de NCRV van studentencabaret La Pie Qui Chante. Teksschrijver Willem Wilmink staat niet op de foto.
Uitvoering in 1958 bij de NCRV van studentencabaret La Pie Qui Chante. Teksschrijver Willem Wilmink staat niet op de foto. Foto NCRV

Er was eens een cabaretgroepje dat La Pie Qui Chante heette. Het bestond uit leden van de Amsterdamse studentenvereniging USA (Unitas Studiosorum Amstelodamensium) en trad in de loop van de jaren vijftig met enige regelmaat op tijdens allerlei studentikoze evenementen, in enkele radio-uitzendingen en één keer, in 1958, zelfs in een tv-programma. Af en toe werd er ook in de kranten een stukje aan gewijd – meestal in vriendelijke bewoordingen. Zo werden de liedjes door een recensent van het Algemeen Dagblad omschreven als „voor het merendeel weinig pretentieus, eenvoudig van bouw, maar geestig, verrassend, vaak meeslepend van melodie en altijd beschaafd en intelligent geschreven”. In geen enkele recensie stond echter te lezen wie die liedjes had geschreven.

Heel wat repertoire van La Pie Qui Chante werd geschreven door de leden zelf. Er was er maar één die louter schreef en niet meespeelde. Hij heette Wim Wilmink (en ging zich pas jaren later Willem noemen). Als prille twintiger was hij uit Enschede naar Amsterdam gekomen om Nederlands te studeren. En in het USA-cabaret zag hij een geschikt afzetgebied voor zijn eerste teksten. „We vonden ze meteen schattig”, aldus Hedy d’Ancona, die destijds sociale geografie studeerde en met succes optrad bij La Pie. Een ander lid van de groep, de latere VPRO-programmamaker Han Reiziger, zette de nummers op muziek.

Wilmink stierf in 2003. In zijn nalatenschap trof bewonderaar Vic van de Reijt een gekartonneerd cahier op A5-formaat aan dat de titel Cabaretliedjes droeg. Het bleek 37 met de hand geschreven liedteksten te bevatten die Wilmink tussen 1956 en 1959 aan La Pie Qui Chante leverde.

Illustratie Willem Wilmink

En nu zijn die teksten voor het eerst in druk verschenen. De bibliofiele uitgeverij Statenhofpers maakte er een voorbeeldig verzorgd poëziebundeltje van dat dezer dagen in een oplage van tachtig exemplaren is verschenen. Gedrukt in blauwe inkt – omdat de debuterende Wilmink ze in het originele opschrijfboekje met een blauwe pen had opgeschreven. Ook de tekeningetjes die hij er indertijd bij maakte, in kinderlijke krabbelstijl, staan in het nieuwe bundeltje afgedrukt.

De jeugdige poëet was in die dagen „nog zoekende naar de lichte toon die hem in zijn latere jaren tot zo’n geliefde dichter zou maken”, constateert Van de Reijt in zijn nawoord. Duidelijk is hoe dan ook dat hij toen nog heel wat te leren had.

Het raffinement van de eenvoud, dat hij nadien als geen ander zou beheersen, ontbrak vaak nog. Soms gooide hij zelfs de volgorde van de woorden door elkaar om het te laten rijmen: „De dromer zei: o danseresje, op de dag/ dat ik een blijde baas je maken zag…” Maar dat hij toen ook al een speelse geest had, staat vast: „Er woonde eens in Oost-Berlijn/ een mol geheten Valentijn/ die bijna stierf van minnepijn…” En zijn meest gewaardeerde Pie-lied ging over een eenzaam hondje dat in Amsterdam verdwaalde en in de gracht belandde als „l’inconnu de la Heerengracht”.

Het zijn de eerste, aarzelende stappen van de dichter die later Willem Wilmink zou worden.

Wim (Willem) Wilmink : Cabaretliedjes. 88 pp. Statenhofpers (2022) 69,50 euro.