Foto Roger Cremers

Interview

Sieuwert Verster: ‘Als het goed is, dan overstijgt kunst de mens’

Wat maakt het leven de moeite waard? Sieuwert Verster vertrekt als directeur van het Orkest van de Achttiende Eeuw. „Ik kan er blijkbaar heel verdrietig uitzien.”

Sieuwert Verster (68, woensdag 69) is meer dan veertig jaar lang directeur geweest van het Orkest van de Achttiende Eeuw dat hij samen met fluitist en dirigent Frans Brüggen (1934-2014) heeft opgericht en groot gemaakt. Hij noemt het orkest een „geluksmachine” en praat er graag over, wat hij dezer dagen, nu hij er net afscheid van heeft genomen, ook veel moet doen.

Als ik binnenkom in zijn huis in Amsterdam hebben we het meteen over het Vossius Gymnasium, waar we lang geleden beiden op zaten in verschillende jaargangen, en over de leraren van toen. Verster vertelt, en dat blijkt tekenend, hoe een gedicht, een kunstwerk dus, van invloed kan zijn op je leven: de ‘Todesfuge’ van Paul Celan, die de voor literatuur begeesterde Duitsleraar met de klas las, maakte een verpletterende indruk op hem. Hij leerde het gedicht uit zijn hoofd. Een paar jaar later – Verster studeerde toen musicologie en dramaturgie – ontmoette hij ’s ochtends om zes uur op het station van Siena een man die een beetje beschonken in de restauratie stond. Ze raakten in gesprek en de man bleek docent Duits aan de universiteit en hij vierde dat hij net een prijs had gekregen voor zijn vertaling van, jawel: Todesfuge. De jonge Sieuwert barstte meteen los en er ontstond een contact. Hij studeerde met de docent een eenakter van Luigi Pirandello in.

Het wordt bij thee en koekjes een gezellig lang en meanderend verhaal, dat nogal over geluk blijkt te gaan. De eenakter heette ‘De man met een bloem in zijn mond’ en die bloem staat voor een tumor in de keel. Nu, in het stuk ontmoetten die twee mannen elkaar op een station – alles rijmt in dit verhaal – waar de trein niet rijdt. De man met de bloem in zijn mond, die vermoedelijk ten dode opgeschreven is, vindt alles mooi: het ochtendlicht, de ontmoeting, noem maar op. De andere man, een man die alles heeft, kan zich alleen maar opwinden over die gemiste trein. De discrepantie in de geluksbeleving van die twee.

Het verhaal gaat verder. Via de eenakter ontmoette hij een Poolse jonge vrouw die hij later achternareisde, maar toen bleek ze al verloofd dus het werd niets, maar de vader van de verloofde was de primarius van een strijkkwartet en die gaf hem een hele stapel platen mee met onder andere muziek van een Poolse componiste. Nu heeft hij een platenlabeltje, Attacca, waarop hij hedendaagse muziek uitbrengt en binnenkort komt daar een cd uit met muziek van deze Grazyna Bacewicz.

„Dit dus als voorbeeld van hoe als je één keer een Duits gedicht uit je hoofd leert er van alles kan gebeuren.”

Foto Roger Cremers

Het kan ook dienen als voorbeeld van Versters zonnige kijk op het leven en van zijn vermogen om in te gaan op wat zich voordoet. Zo is hij eigenlijk ook aan het avontuur met het Orkest van de Achttiende Eeuw begonnen, hoewel dat niet correct gezegd is want er was helemaal nog geen Orkest van de Achttiende eeuw, maar er was wel Frans Brüggen.

„Frans Brüggen was als jongeman met Louis Andriessen achter op de scooter naar Italië gereisd om daar aan de componist Luciano Berio een stuk voor blokfluit te vragen. Dat is gelukt, hij raakte bevriend met Berio en toen heeft hij het huisje van Berio in Ligurië gekocht, want Frans verdiende veel geld met al die blokfluitrecitals over de hele wereld. Hij kende mijn ouders en die hadden een huis in Toscane en Frans zei: dat wil ik dan weleens zien, en toen wilde hij daar ook een huis.”

Het zijn de kunsten die elke keer triomferen en ons optillen. Daar draait het voor mij allemaal om

Brüggen kocht een schitterend uitzicht met een ruïne erop en Versters vader, die architect was, maakte een restauratieplan. Sieuwert wierp zich op als degene die de verbouwing van de ruïne in de gaten zou houden. Hij wist toen al het een en ander van oude muziek, en kende Brüggen zelf ook al, hij had als studentenbaantje een administratief-muzikale klus voor hem gedaan, bij hem thuis.

„Frans speelde toen vaak tijdens recitals vóór de pauze oude muziek en na de pauze hedendaagse muziek, veel stukken van Louis Andriessen. Sommige van die stukken waren met bandrecorder, en dan ging ik mee en dan moest ik op het juiste moment de band aanzetten. Doodzenuwachtig natuurlijk.”

Zo ontstond de vriendschap en zo grijpt alles steeds in elkaar in een wonderlijke mengeling van toeval, gretigheid, ontvankelijkheid en daadkracht.

„Alles komt altijd in mijn geval vanzelf. Dat is wel een van de redenen dat ik me afvraag of het überhaupt zinvol is om met mij dit gesprek te voeren. Ik word vaak aangesproken door mensen op straat die zeggen: zal ik u troosten of wilt u wat antidepressiva, ik kan er blijkbaar heel verdrietig uitzien. Je kent de eerste regel van Tolstojs Anna Karenina? ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.’ De waarheid is dat ik een van de gelukkigste mensen ben die ik ken, en dat ik het gevoel heb dat ik dus niet veel bijzonders te vertellen heb over wat het leven de moeite waard maakt.”

Maar waarom zou er over geluk niets te vertellen zijn? Omdat Tolstoj dat nu zegt…

„Bij het laatste concert van mij als directeur in Amsterdam hield de burgemeester een toespraakje, met wie ik sinds een jaar of twee in een comité zit. Aan het eind zei ze: ‘Ik waardeer je intellectuele diepgang en humor’. Nou dat heeft wel de nodige spot bij mijn orkestvrienden, mijn kinderen en mijn vrouw opgeleverd, want intellectuele diepgang, daar moet ik je in teleurstellen, dat, nee…”

Plezier hebben in dingen is ook de moeite waard vind ik, en meteen begint hij weer enthousiast te praten, over zijn vier grootouders, allemaal begeesterd door iets, en hoe hij zelf al op de middelbare school wist dat hij iets in de muziek wilde worden.

„Muziek was voor mij de stem van de planeet. Maar: ik kan niet componeren. Ik speelde piano, klarinet en viool: beroerd. Dat is geen bescheidenheid. Dus ik ben muziekwetenschap gaan studeren want ik dacht: dat is de oplossing.”

Wat bedoel je met ‘muziek is de stem van de planeet’?

„Dat het de kunsten zijn die elke keer weer triomferen en ons optillen. Daar draait het toch voor mij allemaal om. Wat muziek betreft, heb je drie groepen mensen, even los van de mensen die helemaal niet om muziek geven: mensen die van muziek houden, dat zijn er veel; mensen die veel van muziek weten, dat zijn er al minder maar ook nog veel. Maar er zijn maar weinig mensen die echt wezenlijk begrijpen, en ook kunnen uitleggen, waaróm iets werkt, zodat je ineens een stomp in je maag krijgt en denkt: dát is het dus. En dat heb ik in die 40 jaar met het orkest een groot aantal keren mogen meemaken.”

En wat is dan dat ‘begrijpen’? Wat ga je dan begrijpen?

„Dat kan ik je niet uitleggen.”

Foto Roger Cremers

Maar misschien kunnen we er wel iets dichterbij komen.

„Het heeft ermee te maken dat je denkt dat je je op dat moment kunt verplaatsen in de kop van de componist. Dat je denkt: nu snap ik wat hij of zij wilde. Toen Frans gestorven was dacht ik: ik wil een monument voor hem achterlaten. Dus toen ben ik naar Louis Andriessen gegaan en die heeft May geschreven, op fragmenten van Gorters Mei. In dat stuk hoor ik een vorm van tederheid terug waarvan ik altijd wel vermoedde dat Louis die had, maar hij verborg die onder veel lawaai en gestamp. Nu maakte Daniel Reuss [de dirigent van Capella Amserdam] dat schitterend hoorbaar, met zoveel van die momenten dat je echt je nekharen overeind voelt gaan, dat je weet: dit akkoord is echt absoluut briljant, het had niet iets anders kunnen zijn. Het is een vorm van onvermijdelijkheid, je voelt dat en denkt: ‘Ah! dít is instrumentatie’, en opeens verandert alles. Dat je als het ware een groter overhemd aan moet om het geluksgevoel te herbergen.”

Het is dus ook echt kénnis. Je kunt horen: het moest dit akkoord zijn.

„Muziek is vakmanschap, wetenschap, kennis en kunst. Alles bij elkaar. Bij de allergrootsten leiden beheersing van het ambacht, wetenschappelijk besef en vernieuwingsdrang, dus net weer iets anders doen dan je voorgangers deden, in combinatie met geniaal talent, tot dingen die je niet had kunnen vermoeden.”

Nog even terug naar dat moment van inzicht: wat wil je dan begrijpen?

„Je bent natuurlijk jaloers of onder de indruk van mensen die iets kunnen maken. Je wilt het liefst weten: hoe komt iemand hierop? Wat is hier gebeurd dat iemand ineens op deze maat komt, op deze orkestratie, op deze ontwikkeling, noem maar op.”

Wil je dan begrijpen wat de componist heeft gedacht of wil je dan begrijpen wat hier gebeurt?

„Ik denk dat dat min of meer samenvalt.”

Dat denk ik niet. Het stuk is toch groter dan de maker? Dat maakt kunst interessant.

„Ja als het goed is, moet het de mens overstijgen. Maar dat is wat ik bedoel met vakmanschap: het begint met kennis en vervolgens het beheersen van het ambacht om die kennis te kunnen gebruiken, fuga’s leren schrijven enzovoort, in combinatie met de goddelijke vonk die alleen maar door die ene persoon op dat moment bedacht kan worden. Het zijn die drie lagen die je opeens het gevoel geven dat je dichterbij komt. Alsof je intelligentere oren krijgt, of dat je ontdekt dat er behalve de kleuren die je al kende nóg een kleur is. Het is, het is… openbaring klinkt zo religieus, maar ik begin een concert vaak als heiden en ik kom buitengewoon religieus weer naar buiten.”

Muziek is vakmanschap, wetenschap, kennis en kunst

Maar dat was niet zijn werk. Zijn werk, als directeur, moet er veel praktischer hebben uitgezien, veronderstel ik. Hij laat de schema’s zien die hij gemaakt heeft voor de laatste grote tournees van het orkest, de 181ste tot en met de 183ste. Er staat steeds op waar ze zijn, wat ze spelen, wie de dirigent is en wie de concertmeester, welke solisten eventueel optreden, wie er in het orkest zitten, wanneer en waar er gerepeteerd wordt, hoe ze reizen, wanneer ze eten.

„Ik heb muziekwetenschap gestudeerd, ik heb vroeger veel toneelgespeeld en ik ben twee jaar koeherder geweest. Die drie dingen bij elkaar waren volgens Frans het ideale pakket aan opleidingen om een dergelijke groep bij elkaar te houden. Een tournee vraagt eigenlijk een totale regie: we komen bij elkaar uit onze 21 landen, we omhelzen elkaar, we laten foto’s zien van onze partners en onze kinderen, we condoleren elkaar met het sterven van ouders en gaan aan het werk. En dan komt er een boog van de eerste repetitie tot het slotapplaus van het laatste concert. Die totale boog, die regie, dat was mijn taak, en dan bedacht ik ook waar we gingen spelen en samen met Frans en met inbreng uit het orkest wát we gingen spelen. En ja natuurlijk moest ik ook hotels reserveren en vliegtuigen enzo.”

Foto Roger Cremers

De organisatie daarvan viel volgens hem erg mee. Hij werkte veertig jaar lang met alleen Ineke, een voormalig danseres, en dan zaten ze samen vooral thuis alles uit te vogelen. Hij vond het geweldig, dat reizen met het orkest al die jaren, zegt hij.

„We hadden natuurlijk ook ontzettend veel succes. Het was bijna altijd overal uitverkocht. En dan ga je naar het hotel – ja, nu zijn we wel wat bedaagder geworden, al is er wel weer een jonge generatie bij – en zaten we nog tot twee uur in de bar te praten over wat we de dag erna gingen doen. Het was avontuurlijk, we hadden het idee dat we onsterfelijk waren, dat we de wereld veroverden, dat we de muziek verder hielpen, dat we interpretaties vonden die… ik weet dat ik weleens dacht als een ander orkest een Beethovencyclus had uitgebracht: ‘Waarom nou, dat hebben wij toch al gedaan, dat kon toch niet meer beter?’ Dat is natuurlijk onzin, maar we waren zo gelukkig.”

Je praat nu steeds over ‘wij’ maar jij was dan de enige die geen muziek maakte.

„Ja. Dat was soms rot, ik heb me natuurlijk ook weleens eenzaam gevoeld daardoor. Maar ja, daar staat dan tegenover: we waren er omdat ik het had bedacht en georganiseerd. Het eventuele verdriet is volledig gecompenseerd door de vreugde dat ik meegeholpen heb iets tot stand te brengen. En dat er zoveel mensen zoveel extreem gelukkige momenten doorgemaakt hebben.”