Na de verkiezingsoverwinning van Giorgia Meloni’s Fratelli d’Italia op 25 september, stonden Europese kranten weer vol van het f-woord. Was Meloni, die deze zaterdag wordt beëdigd als premier van Italië, een fascist of niet?
Enkele weken eerder had zich in de Verenigde Staten een gelijkaardig debat ontsponnen, nadat president Joe Biden Donald Trump en zijn beweging had omschreven als „semi-fascistisch”. Daarbij kreeg hij weerwerk van commentatoren zoals Bloomberg-columnist Jonathan Bernstein. Door Trump een fascist te noemen, zo waarschuwde Bernstein, dreigde Biden de meer gematigde Republikeinen van zich te vervreemden. Anderen vonden dan weer dat Biden niet ver genoeg was gegaan. Trump was geen semi-fascist, zo reageerden ze, maar gewoon een fascist.
Deze discussie is natuurlijk niets nieuws. In Nederland woedt ondertussen al een kwart eeuw lang debat over de vraag of partijen die zich kenmerken door hun antimigratiestandpunten geduid kunnen worden als fascistisch. Eind jaren negentig werd Pim Fortuyn verweten dat hij de ‘NSB-sfeer’ opriep, en na de oprichting van de PVV in 2006 werd ook Geert Wilders vaak van fascisme beschuldigd.
Niet iedereen was het daarmee eens: historicus en NSB-kenner Robin te Slaa bijvoorbeeld waarschuwde in zijn boek Is Geert Wilders een fascist? dat vergelijkingen tussen de PVV en het fascisme van het interbellum meer vertroebelden dan verklaarden. Met de opkomst van Forum voor Democratie verhevigde dit debat alleen maar, zeker naarmate voorman Thierry Baudet steeds extremere uitspraken begon te doen.
Hoe zinvol is het om partijen zoals Fratelli d’Italia, de PVV en FVD als fascistisch te bestempelen? Kunnen we radicaal-rechts inderdaad zien als de erfgenaam van Mussolini’s Partito Nazionale Fascista, Hitlers NSDAP, of de NSB – of is die vergelijking onzinnig? Voorstanders van de continuïteits-these wijzen erop dat heel wat radicaal-rechtse partijen hun wortels hebben in fascistische of nazistische bewegingen. Meloni’s Fratelli d’Italia bijvoorbeeld komt voort uit de post-fascistische partij Movimento Sociale Italiano (MSI), en Meloni zelf heeft meer dan eens haar bewondering voor Mussolini uitgesproken.
Ook de Zweden Democraten, die recent een belangrijke overwinning boekten bij de parlementsverkiezingen in dat land, hebben historische banden met het fascisme: twee van de oprichters van de partij waren betrokken bij de Zweedse neonazibeweging.
Vorm van ultranationalisme
Naast die genealogische wortels zijn er ook ideologische overeenkomsten tussen radicaal-rechts vandaag en het historische fascisme. Volgens historicus Roger Griffin was het fascisme van het interbellum in essentie een vorm van ultranationalisme. Anders dan de gewone of gematigde nationalist, gaat de ultranationalist ervan uit dat zijn gemeenschap voortdurend bedreigd wordt door interne en externe vijanden, zoals Joden en andere ‘Untermenschen’, maar ook ‘volksvijanden’ die tweespalt zaaien, zoals communisten. Hij ziet het daarom als zijn taak om de natie te beschermen tegen en te zuiveren van die vijanden, desnoods met geweld, om zo de eenheid van de gemeenschap te herstellen.
Gelijkaardige ideeën vinden we vandaag terug bij radicaal-rechtse partijen. Ook zij gaan ervan uit dat de gemeenschap waarin ze leven – of dat nu een natiestaat is zoals Italië of Nederland of een regio zoals Vlaanderen – bedreigd wordt door allerlei vijanden waartegen die verdedigd moet worden. Dat zijn nu niet langer communisten of Joden, maar wel mensen met een migratieachtergrond – en in het geval van Meloni ook de ‘lhbtiq+-lobby’.
Anders dan het historische fascisme beroepen radicaal-rechtse politici zich nu natuurlijk veel minder op biologisch racisme of antisemitisme. (Hoewel die ideeën zeker niet helemaal afwezig zijn.) Maar de kernleer van hedendaags radicaal-rechts (dat islamitische mensen eenvoudigweg niet geïntegreerd kunnen worden in Westerse samenlevingen) leidt in de praktijk tot eenzelfde roep tot zuivering. De PVV bijvoorbeeld wil de islam verbieden, pleit voor de ‘remigratie’ van islamitische Nederlanders en een verbod op asielzoekers uit islamitische landen.
Tegenstanders van de continuïteits-these wijzen erop dat er ook grote verschillen zijn tussen radicaal-rechts en het fascisme van het interbellum. In tegenstelling tot fascisten uit het interbellum wijzen radicaal-rechtse partijen de parlementaire democratie niet af. Mussolini en consorten ondermijnden de democratie door knokploegen in te zetten, de persvrijheid te beknotten en politieke tegenstanders gevangen te zetten. Radicaal-rechtse partijen daarentegen nemen gewoon deel aan de verkiezingen en proberen burgers via electorale campagnes van hun visie te overtuigen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/10/data91320106-2656ec.jpg)
Hoe oprecht zijn radicaal-rechtse politici?
Het enthousiasme waarmee veel radicaal-rechtse politici autoritaire leiders zoals Vladimir Poetin en Viktor Orbán omarmen, doet wel vragen rijzen over de oprechtheid van hun democratische gezindheid. Maar tot nog toe hebben radicaal-rechtse politici in Europa het democratische spel gewoon meegespeeld. Dat maakt Europees radicaal-rechts ook anders dan de Amerikaanse Republikeinen. Niet alleen probeerde hun leider Donald Trump op 6 januari 2021 op weliswaar bijzonder knullige wijze een coup te plegen tegen de democratische verkozen president Joe Biden, maar Republikeinse politici zijn ook al jarenlang bezig met een campagne om het stemrecht van minderheden op allerlei manieren in te perken.
Belangrijk is ook dat de sociaal-economische en politieke context momenteel totaal anders is dan in het interbellum. Na de Eerste Wereldoorlog zaten Europese samenlevingen opgescheept met miljoenen getraumatiseerde jongemannen die van het front kwamen. Die vormden een vruchtbare voedingsbodem voor fascistische bewegingen. Vanaf 1929 moest Europa bovendien afrekenen met de Grote Depressie, die het moeizame herstel van de naoorlogse economieën weer helemaal onderuithaalde en massale werkeloosheid veroorzaakte terwijl het sociale vangnet nog bijzonder weinig voorstelde.
Daarentegen zijn de meeste Europeanen vandaag de dag opgegroeid in vreedzame samenlevingen, waar geweldsdelicten een zeldzaamheid zijn geworden en waar de impact van recessies wordt verzacht door de welvaartsstaat.
Diagnostische waarde heeft het f-woord nauwelijks, maar er gaat wel een moreel appel vanuit
Ten slotte ontbreekt ook de dreiging van het revolutionaire communisme. Volgens historici zoals Mark Mazower speelde die dreiging een belangrijke rol in de opkomst van het fascisme, dat door velen werd gezien als een dam tegen ‘het rode gevaar’. Nu bestaat de linkerzijde van het politieke spectrum uitsluitend uit overtuigde democraten.
Al deze verschillen zorgen ervoor dat het f-woord weinig diagnostische waarde heeft. De geschiedenis van het interbellum biedt weinig handvatten om te voorspellen welke impact de opmars van radicaal-rechts zal hebben op de Europese politiek. Er bestaat geen enkele vrees dat Meloni gaat proberen om een Afrikaans land te annexeren, zoals Mussolini dat deed met Ethiopië in 1935, of dat een door haar geleide regering politieke tegenstanders zou vermoorden, zoals in 1924 gebeurde met de socialistische leider Giacomo Matteotti. Haar aanhoudende kritiek op de ‘lhbtiq+-lobby’ is ontmoedigend, maar niemand verwacht dat Meloni homo’s en lesbiennes gaat interneren, zoals wel gebeurde met homoseksuele mannen in het Italië van Mussolini.
Zwarte bladzij
Toch denk ik dat er goeie redenen zijn om de continuïteits-thesis te verdedigen, niet als diagnose, maar wel omwille van het morele appèl dat hiervan uitgaat. Door de overeenkomsten tussen het vooroorlogse fascisme en het huidig radicaal-rechts te benadrukken, wil ik niet zozeer waarschuwen dat de geschiedenis zich dreigt te herhalen.
Wel doet de geschiedenis van het fascisme ons beseffen welke ontstellende gevolgen het ultranationalisme kan hebben – en die herinnering versterkt onze morele afkeer van dit soort denkbeelden. Het fascisme vormt een van de zwartste bladzijden uit de Europese geschiedenis, omdat de door Hitler geïnstigeerde oorlogen tientallen miljoenen mensen het leven kostten, en daar bovenop miljoenen Joodse burgers op kille wijze om het leven werden gebracht. Het regime van Mussolini was weliswaar minder extreem, maar ook in Italië berustte het fascisme op een cultuur van geweld.
De recente electorale successen van partijen zoals de Fratelli d’Italia en de Zweden Democraten illustreren dat radicaal-rechts in Europa aan aantrekkingskracht wint. Die heropleving wordt veelal geduid als een gevolg van rancune of woede bij bepaalde groepen van de bevolking tegen de elite, of tegen processen zoals globalisering, zoals Ian Buruma onlangs nog deed (NRC, 30/9).
Maar er is meer aan de hand dan onvrede of rancune. Uit onderzoek blijkt dat het succes van radicaal-rechtse partijen vooral te verklaren is doordat kiezers worden aangetrokken door hun antimigratiestandpunten – of, met andere woorden, door hun ultranationalistische boodschap. Precies daarom is het zo belangrijk dat we ons blijven herinneren tot welke gruwelijke gevolgen de ideologie van het ultranationalisme kan leiden – en tot welke gruwelijke gevolgen zij in het verleden heeft geleid –, zelfs als het weinig waarschijnlijk is dat dit extreme scenario zich opnieuw zal voordoen.