Is dit cultural appropriation, zo’n beeldje in mijn huis hangen?

Het ding De spullen om ons heen en de dingen die we gebruiken: ze laten zien wat we belangrijk vinden en hoe de wereld verandert. Deze week: het inheemse beeldje.

Foto Getty Images

De erfenis die ik van mijn oma kreeg, is vrijwel uitsluitend immaterieel: haar typische Indische woordenschat, ‘oeroesen’ (een beetje door het huis wandelen en ondertussen hier en daar wat opruimen) of blote ‘kakkies’ (voeten). Ze was geboren in toenmalig Nederlands-Indië, en woonde er tot haar elfde. Ik erfde één object, een houten pop van een krijger.

De krijger is zo’n dertig centimeter lang, hij is naakt, zijn schaamstreek wordt verhuld door een stuk rood textiel. In zijn rechterhand draagt hij een speer, in zijn linker een langwerpig schild. Hij heeft een tooi van echte veren. Mijn oma noemde de pop ‘de krijger van Nias’, naar het eiland, ten westen van Sumatra, waar haar vader hem rond 1930 kocht. Hij gaf hem aan zijn dochter, zijn dochter schonk hem een paar jaar voor haar dood (in 2021) aan mij. Een erfenis is een estafette.

En nu hangt hij in mijn huis. Soms kijk ik hem aan, niet wetend wat ik met hem moet. Zoals het gaat met geërfde objecten, is de pop de status van levenloos ‘ding’ ontstegen. De pop is bezield geraakt, hem is animistisch leven ingeblazen, hij vertegenwoordigt mijn oma. Niet zomaar als symbool maar eerder als pars pro toto, want daar zijn spullen uitstekend voor geschikt; mijn oma heeft een transformatie ondergaan en leeft nu voort als deze krijgerspop.

Maar wat anderen (gasten, bezoekers) in hem zien: een vreemde totem, een inheemse houten pop in het Amsterdamse huis van een witte Hollander, een fremdkörper. Soms trekken ze een wenkbrauw op, of vragen ze of ik de pop soms kocht op een verre reis. Dit object heeft een geschiedenis, lees ik in hun blik, en die is niet de mijne. Doe ik aan cultural appropriation door het hier te hebben hangen? Aan de andere kant: zou ik mijn oma niet verraden door de krijger van Nias op zolder te leggen, door hem te verbergen?

Dit jaar ging het toneelstuk Het Indisch interieur van Bo Tarenskeen, zoon van een Amsterdamse moeder en een vader uit Nieuw-Guinea, in première: „Een oude pater familias met Sumatraanse wortels wil zijn inboedel onder zijn kinderen verdelen: wajangpoppen, gebatikte doeken, rotanmeubels. Om te assimileren heeft hij zijn hele leven geprobeerd zijn Indische geschiedenis dood te zwijgen.” Met als gevolg dat zijn kinderen, opgevoed als klassieke Europeanen, nu hun eigen esthetische voorkeuren hebben: ze houden van minimalistisch ingerichte huizen en ‘hebben niks’ met die oude spullen.

De aanleiding voor het stuk was dat Tarenskeens oma, ervan overtuigd dat haar dood eraan kwam, ineens een erfenisverdeling opstelde. Bo erfde twee objecten, een Ganesha-beeldje en al haar dagboeken. Zijn broer Kasper, ook een theatermaker, kreeg een wajangpop, waar hij toen zijn vriendin zwanger werd toch maar afstand van deed, uit angst dat hij ongeluk zou brengen. „Dingen zijn soms betere verhalenvertellers dan mensen”, zegt Tarenskeen. „Juist omdat dingen ‘veilig’ zijn, in de zin dat ze niet terugpraten of moeilijke vragen stellen, kun je er van alles op projecteren. Maar halverwege de twintigste eeuw wilde een hele generatie met Indonesische wortels ineens niet meer projecteren, ze verbraken het contact met de spullen van hun ouders. Met als gevolg dat hún kinderen geen binding meer kunnen voelen met de spullen van de grootouders, zij kunnen niet langer projecteren. Ze koesteren andere objecten, hun coltruien, hun platen van Chopin, maar de gamelanmuziek zegt hen niks meer.”

Geschiedenis is niet simpelweg de optelsom van gebeurtenissen en individuen; net zo belangrijk zijn spullen, die het verleden levend houden of de vergetelheid bespoedigen.

In het stuk vraagt een van de zonen, Joachim, of hij de wajangpoppen krijgt. „Ik heb dus gehoord dat die zelf hun eigenaar kiezen, ja, en als ze jou hebben uitgekozen en je geeft ze weg dan komen ze bij je terug en dan kan het nog vervelend worden.”

„Klopt”, antwoordt dochter Esther. „Eigenlijk bezitten zij ons, in plaats van andersom.”

Ik loop naar de muur en staar de krijger van Nias in de bolle houten ogen. Hij heeft mij gekozen. Je kunt misschien afstand doen van wat je bezit, maar niet van wat jou bezit. De krijger blijft.