Opinie

Het nachtleven is cultuur, geen horeca

Cultuur Een goed georganiseerd nachtleven maakt de stad veiliger en leefbaarder en biedt jongeren de ruimte zich te ontplooien, schrijft .

70 procent van alle dieren op aarde is ’s nachts actief. Voor mensen is de nacht echter van oudsher het rijk waar het kwaad huist, waar het onveilig is, waar het licht afwezig is. De nacht is in mythen en verhalen het speelveld van dieven, monsters, heksen, ongehoorzamen en wettelozen. Denk alleen al aan de orks van Tolkien die het daglicht niet kunnen verdragen, of aan Rowlings Voldemort – de Heer van het Duister. ’s Nachts worden normen overtreden en werkt de logica van de dag niet. Het is een bepaald gevoel: God schiep het licht en zag dat het goed was – de duisternis is dus kennelijk niet goed. Dat gevoel is als een soort morele overtuiging in de maatschappij geslopen en diep in ons dagelijkse (en nachtelijke) reilen en zeilen ingebakken geraakt.

Het nachtleven is in Nederland al jaren een ondergeschoven kindje, zowel in de politiek als in de publieke opinie. En dat terwijl onze dansvloercultuur ons meest bekende en misschien zelfs meest gewaardeerde (immateriële) exportproduct is: Nederland staat al decennia wereldwijd bekend om zijn vooruitstrevende nachtleven en muziekevenementen. Neem het Amsterdam Dance Event dat deze week voor het eerst sinds corona weer volwaardig georganiseerd wordt. In 2019 kwamen er ruim 400.000 bezoekers uit 146 verschillende landen op af. Of neem het feit dat je op de grootste podia ter wereld geregeld Nederlandse dj’s terug kunt vinden. Langer geleden hadden we de gabberscene, de enige (echt unieke) jongerencultuur die in Nederland is ontstaan en wereldwijd impact heeft gehad. En ooit liepen we mijlenver voor met ons relatief progressieve drugsbeleid.

Zoals voor alles is er voor de nacht ook beleid. Internationaal bekleedde Nederland daarin een voorlopersrol, onder meer met het concept van de nachtburgemeester. Mirik Milan werd in 2012 aangesteld als nachtburgemeester van Amsterdam en vloog de wereld over om grote steden te adviseren over nachtbeleid, evenals Merlijn Poolman, nachtburgemeester van Groningen, die met zijn Groninger Nachtraad van Chengdu tot Saõ Paulo op conferenties en bijeenkomsten spreekt.

Nachtclubs horeca

En toch heeft de Nederlandse nacht de afgelopen jaren aan schittering moeten inboeten. Tussen 2008 en 2017 daalde het aantal discotheken en nachtclubs in Nederland met 44 procent: van 311 naar 174. De verwachting van onderzoeksbureau Van Spronsen & Partners is dat deze daling voorlopig nog wel even zal doorzetten. Anno 2022, vijf jaar na het onderzoek en het eerste jaar na de coronacrisis, is er niet veel verbeterd.

Nachtclubs zijn in principe ongesubsidieerde instellingen, want officieel geen deel van de cultuur– maar van de horecasector. Tijdens de coronacrisis maakten zij daarom meestal geen aanspraak op de honderden miljoenen steun die naar de cultuursector stroomden. Werknemers van clubs, veelal zzp’ers, van technici tot barpersoneel en programmeurs, waren daarom aangewezen op de reguliere steun voor ondernemers, zoals de TOZO en de TONK-regelingen. Maar toen de maatschappij openging en de steun werd afgebouwd, bleven nachtclubs grotendeels gesloten. Het is slechts een voorbeeld van hoe de overheid de nachtcultuur bekijkt.

Opera of theater

Het kan anders: kijk bijvoorbeeld naar Berlijn, de nachtculturele hoofdstad van Europa. Een nachtclub heeft daar dezelfde culturele status als een operahuis of een theater. Het lijkt misschien een kleine stap, maar in tijden van crises zoals corona maakt die waardering het verschil tussen blijven drijven of kopje ondergaan. Het is bovendien van maatschappelijk belang om nachtcultuur te beschouwen als volwaardig deel van het culturele bestel, en niet meer als horeca die toevallig ’s nachts open is.

Een gebied, een stad, een regio wordt leefbaarder, veiliger en economisch bestendiger wanneer het nachtleven serieus genomen wordt. Uit onderzoek blijkt namelijk dat een bruisend, goed georganiseerde nacht een stad veiliger maakt. Zoals oud-nachtburgemeester Mirik Milan laat optekenen in een interview voor de verhalenbundel Geen dag zonder nacht: „Een drukke, verlichte straat is veiliger dan een verlaten, donker steegje.” En daarbij „is een nachtclub een kraamkamer voor creativiteit, […] een ontmoetingsplek voor informele netwerken”, waar een stad of regio niet alleen op economisch gebied van profiteert, maar ook sociaal en cultureel.

Lees ook: Het leven is uit de nacht verdwenen en de nacht uit het leven

Ontmoetingen

De nacht draagt bij aan een toename van sociale cohesie en de ontwikkeling van culturele uitingen van (veelal jonge) makers. Juist in tijden van toenemende polarisatie en verharding van het publieke debat is de ontmoeting tussen verschillende groepen die het nachtleven biedt een belangrijke kracht. Al is het maar omdat in de nacht vele taboes worden beslecht, mensen met elkaar in aanraking kunnen komen die elkaar in het dagelijkse leven niet zien of omdat je jezelf er kan ontplooien. Zeker voor jongeren, die in toenemende mate depressief, eenzaam en angstig raken, is die ruimte om jezelf te leren kennen en te ontwikkelen van wezenlijk belang. Als jongeren de toekomst zijn, is het nachtleven de schoot waarin die toekomst verborgen ligt.

’s Nachts is het donker, spannend, onbekend. In de nacht huizen schaduwwerelden, om met essayist Marian Donner te spreken. In haar essay Iemand, niemand, honderdduizend beschrijft zij deze schaduwwerelden – café’s, clubs, muziekzalen – als plekken „waar de vrijheid heerst om tegen de stroom in te gaan, waar een andere manier van leven mogelijk lijkt, waar jijzelf iemand anders kunt zijn, al is het maar voor heel even”. 70 procent van het leven op aarde is ’s nachts actief. Laten we daar aan bijdragen en nachtdieren de ruimte geven die ze nodig hebben.

Dit is een bewerking van de inleiding bij het vrijdag verschenen boek Geen dag zonder nacht, samengesteld door Thys Boer en Jonasz Dekkers.