RIVM had maar één scenario bij de vaccinatiecampagne – het verkeerde

Onderzoeksrapport Het RIVM onderschatte „de omvang en de complexiteit” van grootschalig vaccineren, stelt de Onderzoeksraad voor Veiligheid in zijn woensdag verschenen rapport. Dat ging ten koste van de positie van de meest kwetsbaren.

Vaccinatielocatie van de GGD in de Amsterdamse RAI.
Vaccinatielocatie van de GGD in de Amsterdamse RAI. Foto Olivier Middendorp

„Licht aan het eind van de tunnel”. „De uitweg uit de crisis”. Het kabinet verkeert in 2021 in de volle overtuiging dat met de vaccinatiecampagne „prik voor prik het normale leven dichterbij komt”.

Maar hoe verliep de campagne zelf eigenlijk?

Vanaf het begin van de coronacrisis kijken veel mensen reikhalzend uit naar een goed werkend vaccin. En als dat vaccin in de loop van 2020 in zicht komt, begint ook Nederland met de voorbereidingen van de vaccinatiecampagne. Hoe zorg je dat miljoenen mensen snel, veilig en massaal kunnen worden geprikt?

De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) reconstrueert dat traject in het tweede deelrapport over de aanpak van de coronacrisis dat woensdag verscheen. De raad schetst een campagne die traag van start gaat. Het RIVM „heeft de omvang en de complexiteit” van de vaccinatiecampagne onderschat. Er wordt lange tijd ingezet op één scenario. Het verkéérde scenario.

AstraZeneca

Al in de zomer van 2020, als de ontwikkeling van de coronavaccins nog in volle gang is, begint het RIVM aan een ‘scenarioverkenning’. Het instituut werkt een plan uit wie er straks gaan vaccineren, waar dat gebeurt en wanneer. Het RIVM besluit de vaccinaties, net als de griepprik, grotendeels via de huisartsen en instellingsartsen te laten verlopen. Zo worden bijvoorbeeld de kwestbaren in verpleeghuizen als eerste geprikt.

Het is een plan dat past bij het AstraZeneca-vaccin, een vaccin dat wordt geleverd in kleine hoeveelheden die in een koelkast kunnen worden bewaard. De GGD zal volgens het plan van het RIVM pas vanaf de zomer van 2021 gaan prikken: mensen onder de zestig, op grootschalige locaties.

Maar de werkelijkheid pakt anders uit. Niet AstraZenca, maar het vaccin van fabrikant Pfizer komt als eerste op de markt. En dat vaccin vraagt om een andere aanpak, een aanpak waarvoor nog geen plan bestaat.

Pfizer wordt in grote hoeveelheden geleverd (zo’n duizend stuks) en bewaard bij temperaturen van -70 graden Celsius. Zo diep koelen, dat kunnen huisartspraktijken niet. Bovendien prikken huisartsen geen duizend mensen in één keer.

Het RIVM moet de koers verleggen. In december 2020 krijgt de GGD de opdracht razendsnel grootschalige vaccinatiestraten in te richten. Maar dan blijkt dat de GGD geen landelijk draaiboek voor massavaccinatie heeft, en er is ook geen landelijk registratiesysteem. Die tekortkomingen waren al voor de crisis bekend, concludeert de OVV nu, maar zijn nooit aangepakt.

Lees ook: De belangrijkste conclusies uit OVV-rapport

Zo kon het gebeuren dat omringende landen al rond de jaarwisseling beginnen met prikken, terwijl het in Nederland tot 15 januari duurt voor er bij alle 25 GGD’en kan worden gevaccineerd. De minister van Volksgezondheid blijft ondertussen stug vooruitkijken. „Dat kan ik nu ook niet overdoen”, zegt Hugo de Jonge bij de start van de vaccinatiecampagne. „We zijn op dat moment in november onvoldoende wendbaar gebleken.”

Wie mag er eerst?

Maar niet alleen over de trage start van de campagne heerst wrevel in de maatschappij. Ook op de vaccinatievolgorde komt kritiek, nu juist omdat er van gemaakte plannen wordt afgeweken.

Vaccins zijn niet meteen voor iedereen beschikbaar. Dat is al in het najaar van 2020 bekend. De Gezondheidsraad buigt zich daarom over de vraag: wie mag er straks eerst? De Raad adviseert te beginnen met de „medisch kwetsbaren”, mensen die bij een besmetting het risico lopen ernstig ziek te worden of te sterven. En ook: te vaccineren van oud naar jong.

Als het kabinet dat advies overneemt, steekt een sterke lobby de kop op. De Vereniging van Ziekenhuizen schrijft de minister een brief. In Nieuwsuur roepen Diederik Gommers en Ernst Kuipers de minister eveneens op voorrang te geven aan medewerkers in de acute zorg.

Dat werkt. Op 2 januari maakt De Jonge bekend dat dertigduizend zorgmedewerkers voorrang krijgen.

De één na de andere beroepsgroep klopt daarna bij het ministerie aan. De wijkverpleging wil voorrang, de diabetesvereniging, de geboortezorg, de politie, de vereniging van hartpatiënten. Als zij ‘nee’ te horen krijgen, voedt dat de onvrede: waarom worden zij niet gehoord? De huisartsen boeken ondertussen wel succes, zij worden vanaf 14 januari geprikt.

Het leek te draaien om het vaccineren van groepen die het hardste roepen

In april besluit de minister zelfs groepen op niet medische-medische gronden prioriteit te geven: medewerkers van de Mobiele Eenheid bijvoorbeeld, olympische en paralympische sporters en medewerkers van Nederlandse ambassades en consulaten. En dan zijn onder meer de leraren boos, waarom krijgen zij hun uitnodiging nog niet?

In de maatschappij ontstaat het beeld dat de vaccinatiestrategie niet meer draait om het beschermen van de kwetsbaren, schrijft de OVV, maar om het vaccineren van de groepen die het hardste roepen.

En dat is een constatering die ook al in het eerste deelrapport doorklonk. In de eerste golf trokken de kwetsbaren aan het kortste eind, schreef de Onderzoeksraad in februari dit jaar. Bij de verdeling van de beschermingsmiddelen ging de aandacht vooral uit naar de acute zorg. Kwetsbare ouderen misten een boegbeeld als Diederik Gommers, constateerde de OVV, hun stem werd niet luid genoeg gehoord.

Zorg dat je de kwetsbaren in beeld houdt, concludeerde de OVV destijds, er moet „structureel aandacht” zijn voor hun bescherming. Daar komen nu verschillende adviezen bij. Zo krijgt het ministerie de opdracht bij vaccinatie rekening te houden met verschillende scenario’s en die scenario’s ook uit te werken.

Een lichtpunt ziet de OVV overigens ook: het besluit om de GGD’en grootschalig te laten vaccineren pakt uiteindelijk goed uit. „Na een korte achterstand heeft Nederland vanaf februari 2021 een vergelijkbare vaccinatiegraad als omringende Europese landen.”