Een slechtvalk broedend op het Rijksmuseum, baardmannetjes in Waterland, lepelaars bij IJburg, een kwak buiten de kooien in Artis: onze hoofdstad kent een opvallende rijkdom aan vogels. Nog nooit werden de vogels van Amsterdam zo uitvoerig geïnventariseerd als voor de recent verschenen Vogelatlas Amsterdam, volgens hoofdauteur en initiatiefnemer Frank van Groen van Vogelwerkgroep Amsterdam. Drie jaar geleden begon hij het project en mobiliseerde hij 137 vogelaars om mee te tellen.
Van Groen stelde zelf de meetmethode op – iets waarin hij door zijn werk bij een ecologisch onderzoeksbureau ervaring mee heeft – en organiseerde cursusavonden om vogelaars op te leiden tot atlastellers.
In de atlas staan vergelijkingen met eerdere atlassen, zoals met de Atlas van de Noord-Hollandse broedvogels uit 2010, met Sijsjes en drijfsijsjes uit 1996 van stadsecologen Martin Melchers en Remco Daalder, en met een telproject uit de jaren zeventig.
Een soort die vijftig jaar geleden nog niet voorkwam in Amsterdam is de slechtvalk. Nu broedt die op tien plekken, behalve in een nestkast op het Rijksmuseum ook op bijvoorbeeld de energiecentrale in het Westelijk Havengebied. Andere roofvogels zoals havik, sperwer en buizerd zijn ook nieuw in de stad. Voor de atlas werden zo’n honderd paar buizerds geteld. De lepelaar is nog zo’n soort die vijftig jaar geleden nog niet in Amsterdam voorkwam; nu zijn er vier kolonies.
Bovendien wordt uit de atlas duidelijk hoe explosief de halsbandparkiet is toegenomen: zat die in 1996 nog in elf verschillende kilometerhokken (afgebakend gebieden waarin geteld wordt, één vierkante kilometer groot), nu in maar liefst 191. Maar interessanter dan specifieke soorten noemen, vindt Van Groen het om te analyseren waaróm bepaalde soortgroepen zijn toe- of afgenomen.
Bosvogels doen het goed in Amsterdam vanwege het ouder worden van de bomen en het toenemen van recreatiegebieden (het Diemerbos en Houtrak waren dertig jaar geleden nog polders). Van Groen: „Van de grote bonte specht waren er vijftig jaar geleden naar schatting dertig paartjes, nu meer dan vijfhonderd.” Struweelvogels zijn ook flink toegenomen. Cetti’s zanger, bosrietzanger en zwartkop profiteren van de toename van struiken, onder meer door stikstof-depositie. De Amsterdamse regio is volgens Van Groen veranderd van een „voedselarm veen in een voedselrijk gebied”.
Op weidevogels heeft die voedselverrijking dan weer een averechts effect: zangvogels zoals graspieper, veldleeuwerik en gele kwikstaart zijn gedecimeerd, en steltlopers zoals scholekster, kievit en grutto zijn ook sterk afgenomen. „Het komt door een combinatie van factoren. Door intensivering van het grasland, door een hogere maaifrequentie en een lager waterpeil, maar ook doordat leefgebieden zijn omgevormd tot woonwijken of bos.”
Nog een andere vogelgroep die is achteruitgegaan: de pioniersvogels, zoals kluut, meeuwen, visdief en oeverzwaluw. „Vroeger breidde Amsterdam zich snel uit, zoals met de Bijlmer”, vertelt Van Groen. „De opgespoten vlaktes met zand lagen een tijd braak en daar vestigden vogels zich op. Tegenwoordig liggen dat soort stukjes maar kort braak en worden ze snel bebouwd. Daardoor zijn de pioniers-vogels afgenomen. Wel zie je door de jaren heen enorme fluctuaties: zodra er ergens een geschikt gebied ontstaat, weten ze dat onmiddellijk te vinden.”
Terreintjes volgebouwd
Stadsecoloog Koen Wonders, een andere hoofdauteur van de atlas, is vooral benieuwd wat de inbreiding van Amsterdam gaat doen. „Het College van Amsterdam heeft besloten niet uit te breiden, maar compacter te gaan bouwen. Dat zal vooral gebeuren op rommelige, braakliggende terreintjes. Als er over twintig jaar weer een atlas wordt gemaakt, kunnen we zien wat voor effect dat heeft gehad.” Wonders voegt eraan toe dat er gelukkig ook nieuwe parken zijn aangelegd, zoals het Brasapark in Zuidoost, Spoorpark Noord in Nieuw-West en nieuwe natuur op Strandeiland (IJburg).
foto’s Getty Images
Door aanbevelingen te doen aan bewoners en gebiedontwikkelaars, hopen de auteurs een duwtje in de goede richting te geven. Het aanplanten en behouden van bomen, struiken en kruiden vormt de basis. Van Groen: „In een stad van beton en asfalt kan geen dier leven. Vogels hebben groenstroken, daktuinen en gevelgroen nodig. Er zijn allerlei kansen, en als je de goede beslissingen neemt, kun je die grijpen.” Het inbouwen van nestkasten in nieuwbouwprojecten en het aanbrengen van gelaagdheid in de vegetatie, zijn voorbeelden van aanbevelingen. Wonders: „We adviseren ontwerpers niet alleen bomen in te tekenen, maar ook struiken en kruidenvegetatie. Die gelaagdheid is belangrijk gebleken voor de biodiversiteit.”
In het boek doen de auteurs voorspellingen van zaken die invloed kunnen hebben op de vogels. Bebouwing, uitbreiding van bos, vernatten van gebieden of klimaatverandering zijn voorbeelden van mogelijke veranderingen. Zo kan het onder water zetten van weilanden rondom Amsterdam om piekbuien op te vangen mooi nieuw leefgebied voor vogels opleveren.
Maar in de atlas wordt nog meer voorspeld. Van Groen: „Er zijn scenario’s die laten zien dat als de gletsjers op Antarctica versneld smelten, de zeespiegel in Amsterdam in het jaar 2300 op 17 meter kan uitkomen. Dan zijn hier geen mensen meer, maar wel vogels. Er broeden dan misschien tropische zeevogels op restanten van gebouwen die boven het water uitsteken. Er verandert veel in deze tijd. Daarom zijn tellingen zo belangrijk.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data72065628-8a5b18.jpg)