Weekendprofiel Eric van der Burg

STAATSSECRETARIS VOOR ASIEL EN MIGRATIE (VVD)

Lukt het vandaag niet, dan lukt het morgen wel, denkt vrolijke pragmaticus Eric van der Burg vaak

Illustratie Siegfried Woldhek

Eric van der Burg was als eerste geagiteerd opgestaan. De blauwe Tweede Kamerstoel draaide ervan na. Daarna volgt de rest van het kabinet. Alle bewindslieden verlieten demonstratief de plenaire zaal van de Kamer – een unicum in de parlementaire geschiedenis.

Het gebeurde tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen vorige week. FVD-fractievoorzitter Thierry Baudet had St. Antony’s College in Oxford een opleidingsplek „voor spionnen” genoemd. Dat is de universiteit waar minister van Financiën Sigrid Kaag (D66) heeft gestudeerd. Later zei Van der Burg dat hij was weggelopen om een grens te trekken en op te komen voor Kaag.

Dat hij de eerste was, past bij Eric van der Burg (56). De VVD-staatssecretaris voor Asiel en Migratie is iemand die snel zijn emoties toont. Hij huilt makkelijk, zoals in een interview in 2018 met de Amsterdamse stadszender AT5 waarin hij terugblikt op zijn wethouderschap. „Dit is mijn stad man”, zegt hij geëmotioneerd. „En daar heb ik gewoon acht jaar wethouder van mogen zijn.” Hij kan ook behoorlijk driftig worden, om daarna weer snel zijn vertrouwde vrolijkheid te laten zien.

Die vrolijkheid wordt hem in de Tweede Kamer soms verweten. Afgelopen juli in een asieldebat mopperde Tweede Kamerlid Joost Eerdmans (JA21) dat Van der Burg „lacherig” deed. Daarop zei de staatssecretaris, met pretoogjes en rode konen, dat zijn ogen „nou eenmaal altijd in die stand staan”. En dat dat niet betekent dat hij zijn werk niet serieus neemt.

In de auto

Nee, Van der Burg snapt niet dat sommige Kamerleden hem af en toe te jolig vinden, zegt hij midden september in zijn dienstauto. Hij heeft net een werkbezoek afgelegd aan een nieuwe opvanglocatie voor asielzoekers in het Groningse Zoutkamp en is onderweg naar het aanmeldcentrum in Ter Apel, voor zijn volgende werkbezoek. Die vrolijkheid, zegt hij, komt door het plezier dat hij in zijn werk heeft. „Het feit dat je het fijn vindt om je werk te doen, zegt niets over hoe serieus je het doet. En wanneer ik mijn werk klote vind, zwartgallig naar de wereld kijk, dan komen we ook geen stap verder.”

Van der Burg is naar eigen zeggen een optimist. Lukt het vandaag niet, dan lukt het morgen wel, denkt hij vaak. Het is een karaktereigenschap die in ieder geval hemzelf goed van pas komt in zijn werk. De asielketen is vastgelopen; er lukt steeds van alles niet. Sinds zijn aantreden als staatssecretaris afgelopen januari is het aantal asielzoekers in Nederland, na een rustige coronaperiode, flink gegroeid. Het aantal opvangplekken groeide niet voldoende mee.

Talloze keren hoorde Van der Burg ‘nee’ als hij gemeenten om hulp vroeg. In augustus sliepen zo’n zevenhonderd migranten meerdere nachten buiten op de grond voor het aanmeldcentrum. Nog steeds dreigen soms mensen buiten te moeten slapen. Dan is Van der Burg ’s avonds nog aan het bellen om voor die nacht opvangplekken te regelen. En er zijn meer knelpunten, zoals het gebrek aan woningen voor statushouders, die al een verblijfsvergunning hebben maar vaak noodgedwongen in een asielzoekerscentrum blijven wonen. En de hevige weerstand van inwoners van gemeenten waar (mogelijk) een opvangplek voor asielzoekers komt.

„In deze portefeuille is het belangrijk dat je lichtpuntjes blijft zien”, zegt Van der Burgs voorganger Ankie Broekers-Knol, ook een VVD’er. „Anders houd je het niet vol. Je moet een stevig doorzettingsvermogen hebben.” Asiel is ook nog een van de meest gepolariseerde onderwerpen in politiek Den Haag, zegt Broekers-Knol. Rechts wil een strenger asielbeleid en links een soepeler asielbeleid. „Het is heel erg lastig om een bepaalde koers te kiezen en te varen.”

Lastig, daar houdt Eric van der Burg juist van. Dan kan hij hard werken, zijn energie kwijt. En die heeft hij veel. Volgens zijn zoon Mart van der Burg (30) is zijn vader vaak in zijn leven een ‘Duracell-konijntje’ genoemd. Hij slaapt meestal zo’n vier uur per nacht. Als hij uitslaapt, slaapt hij zes uur.

Als sportfanaat steekt hij zijn energie ook graag in bewegen: hardlopen en wandelen. Hij moet van zichzelf 12.500 stappen per dag zetten, wat hij meet met zijn smartwatch. Meestal lukt dat. Om het beoogde aantal te halen, loopt hij soms al bellend rondjes om zijn bureau. Of gaat hij ’s avonds, nadat hij laat is thuisgekomen van zijn werk, nog een uur wandelen – ook vaak bellend. Toen hij wethouder was las hij zijn stukken graag terwijl hij op de loopband in zijn kantoor liep. Daar had hij overigens ook een flinke Smurfenverzameling staan.

Jeugddroom

Wethouder in Amsterdam worden, was als tiener Van der Burgs droom. Hij werd in de hoofdstad geboren en groeide eerst op in het Friese dorp Oosterwolde. Zijn vader werkte bij een uitgever en zijn moeder bij de V&D. Toen zijn ouders rond zijn tiende scheidden, verhuisde hij met zijn moeder terug naar Amsterdam, naar de Bijlmer.

Het was toen ongeveer dat hij zich begon te interesseren in politiek. Naar eigen zeggen omdat hij zich door de Molukse gijzeling van destijds in een lagere school dicht bij zijn oude woonplaats bewust werd van het belang van vrijheid. Het had zomaar zíjn school kunnen zijn.

Later zag hij in Amsterdam hoe het stadsbestuur omging met de krakersrellen en dacht: dat kan beter. Op zijn zeventiende werd hij lid van de VVD, waar hij zich thuis voelde vanwege het liberale karakter. Een paar jaar later begon hij in de stadsdeelraad van Amsterdam-Zuidoost.

Wethouder werd hij in 2010, nadat hij lid van de Amsterdamse gemeenteraad en (tegelijkertijd) zorgbestuurder was geweest. Tot 2018 was hij onderdeel van het college. Beide termijnen had hij onder meer zorg en welzijn in zijn portefeuille. Hij was ook belast met de hervorming van het erfpachtstelsel, waarmee hij zich in 2017 de woede van Amsterdamse huizenbezitters op de hals haalde.

Van der Burg woonde in zijn tijd als wethouder nog steeds in Amsterdam-Zuidoost, met zijn vrouw en twee zoons (nu 29 en 30). Een paar jaar geleden is hij gescheiden. Volgens zoon Mart hadden zijn ouders een te verschillend leven gekregen, mede doordat zijn vader zoveel werkte. Vriend Henk Dijkstra, oud-directeur van het Leger des Heils in Amsterdam, zegt dat Van der Burg daar veel verdriet van heeft gehad. Hij woont nu in een sober ingerichte flatwoning in Amsterdam-Noord.

Minder hard werken is moeilijk voor Van der Burg. „Zijn werk is zijn identiteit”, zegt zoon Mart. „Het is waarvoor hij leeft. Om hem te vragen om er op een andere manier mee om te gaan, is hem vragen niet meer zichzelf te zijn.”

Wat de staatssecretaris zo leuk vindt aan zijn werk, is dat hij orde in de chaos kan scheppen, zegt hij midden september in de auto van Zoutkamp naar Ter Apel. Geef hem maar de lastigste klus, daar wordt hij blij van. Het is misschien een drang naar controle, die hij ook graag over zichzelf heeft. Van der Burg is geheelonthouder, omdat hij „altijd helder en scherp” wil kunnen zijn. Maar: als de klus is geklaard, de orde in de chaos is geschapen, gaat hij zich vervelen. Dan wil hij door naar de volgende uitdaging.

Van der Burg is ook de politiek in gegaan omdat hij overal een mening over heeft. En als je overal een mening over hebt, moet je ook iets dóén om verandering teweeg te brengen, vindt hij. „Daarnaast ben ik sowieso wel iemand die snel een stap naar voren zet als er iets moet gebeuren.” Daarom is hij ook „groot fan” van Hugo de Jonge, minister voor Volkshuisvesting (CDA). „Als anderen naar achter stappen, zal Hugo altijd naar voren stappen. Van dat soort mensen word ik blij.”

Net als De Jonge gaat Van der Burg vaak meerdere keren per week op werkbezoek, hoewel het naar veel opvangcentra lang rijden is vanuit Den Haag. Toen in augustus asielzoekers buiten sliepen in Ter Apel, is hij er midden in de nacht op bezoek gegaan. Het past bij de eigenschappen die de elf personen die NRC voor dit profiel sprak hem bijna allemaal toedichten: toegankelijk, betrokken, sociaal. Hij praat graag en is liever bezig met de praktijk, met ‘de mensen’, dan met een papieren werkelijkheid. In de Volkskrant zei een manager van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers afgelopen zomer in Ter Apel dat de staatssecretaris elke dag belde om te vragen of „alles goed gaat”.

‘Tsjonge jonge jonge!’

Op werkbezoek in Zoutkamp, midden september, loopt Van der Burg met een stuk of tien mensen over het defensieterrein waarop in twee weken tijd een nieuwe tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers is gebouwd. Zijn woordvoerder loopt mee, de burgemeester, de locatiemanager, een directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, en ook een van het ministerie van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris maakt grapjes en geeft veel complimenten. Hij houdt deuren open voor de hele groep en iedereen mag „je”, „jij” en „Eric” zeggen. Vooral de man die de opbouw van de opvanglocatie heeft geregeld mag veel complimenten in ontvangst nemen. „Echt top!” „Gaaf!” „Tsjonge jonge jonge!” Van der Burg stelt ook wat vragen.

Telkens als iemand van het groepje met problemen of zorgen aan komt zetten, gaat Van der Burg daar nauwelijks op in. De opbouwcoördinator zegt dat hij „constant aanloopt” tegen lange levertijden van benodigde spullen en personeelstekorten. „Dan zou ik wel alles nu bestellen, gezien de lange levertijden”, zegt de staatssecretaris. „Ja, alleen de mensen kun je niet bestellen”, zegt de man lachend.

Rechttoe rechtaan

In de auto zegt Van der Burg dat hij op werkbezoek graag de focus legt op wat wél goed gaat, omdat hij dan mensen spreekt die „ontiegelijk hard” gewerkt hebben. Het gaat volgens hem achter de schermen al genoeg over wat niet goed gaat.

Maar daar wordt ook gezegd dat hij vaak makkelijk over aangekaarte problemen en kritische vragen stapt. Vooral wanneer het gaat om vraagstukken over de lange termijn. Van der Burg is een pragmaticus en geen visionair, zeggen mensen die met hem werken. Hij deelt het asielprobleem liever in hapklare brokken op. Hij maakt niet de indruk dat hij bijvoorbeeld graag een avondje uiteten gaat met experts om te discussiëren over de herinrichting van het asielstelsel. Een visie is wel hard nodig: hij moet dit jaar nog met een „fundamentele heroriëntatie” van het asielbeleid komen.

Dick Schoof, de hoogste ambtenaar van het ministerie van Justitie en Veiligheid, zegt dat Van der Burg „af en toe wat laconiek” was in zijn begintijd op het ministerie. „Ik zei tegen hem dat hij best wat dwingender mocht zijn naar zijn ambtenaren toe, bijvoorbeeld als het ging om deadlines.” Dat gaat nu een heel stuk beter, volgens Schoof.

Toch lijken ze achter de schermen niet ontevreden met Van der Burg. Hij is iemand die zélf de telefoon pakt om burgemeesters aan te moedigen asielzoekers op te vangen, zo klinkt het. En is rechttoe rechtaan. Hij is ook iemand die naar zaaltjes gaat om inwoners te woord te staan die bezorgd zijn over de komst van asielzoekers naar hun gemeente. Dat is óók wat nu hard nodig is.

In 2017 zei Van der Burg als wethouder „hoe meer asielzoekers, hoe beter” toen het ging over het opnemen van extra vluchtelingen in Amsterdam. De uitspraak draagt bij aan zijn imago als linkse VVD’er. Zo noemt hij zichzelf ook. Hoewel hij zegt een echte liberaal te zijn, vindt hij dat de overheid goed moet zorgen voor de kansarmen in de samenleving. Mogelijk kan hij als linkse VVD’er een brug slaan tussen coalitiepartijen die zeer verdeeld zijn over asiel.

Afgelopen zomer bleek al hoe lastig dat is. Eind augustus kwam Van der Burg naar buiten met nieuwe asielmaatregelen. Het bleek een compromis waarop kritiek klonk vanuit de achterbannen van alle vier de coalitiepartijen. Binnenkort komt hij met een wet die gemeenten moet dwingen om asielzoekers op te vangen. De ChristenUnie en D66 zijn daar blij mee, maar in zijn eigen partij is er veel weerstand tegen.