Opinie

Het is jammer dat het moet, maar blijf heel streng voor Hongarije

Europese subsidies

Commentaar

Als Hongarije een examenkandidaat was, zou het al lang zijn gezakt. Maar als lid van de Europese Unie beschikt het over een eindeloos aantal herkansingen. De Europese Commissie tikte het land vorige week hard op de vingers: Brussel stelt voor om Boedapest 7,5 miljard euro aan EU-subsidies minder uit te betalen, omdat de Hongaarse waarborgen tegen corruptie en fraude ernstig tekortschieten. Een ongekende stap: niet eerder liep de temperatuur in dit dossier zo hoog op. De Commissie bood het land echter ook meteen de mogelijkheid van een zachte landing: de Hongaarse leider Viktor Orbán krijgt twee maanden de tijd om te laten zien dat hij in zijn land weer op het juiste, rechtsstatelijke pad kan krijgen.

Het armpje drukken is soms lastig te volgen. Het kan al snel de indruk wekken dat de Europese Commissie niet durft door te pakken, tandeloos is, slappe hap. Dat is niet helemaal eerlijk: anders dan in autoritaire politieke systemen worden in EU-verband zelden zaken met harde hand doorgedrukt. De Europese Unie lost problemen op door, inderdaad, veel te praten. Als er al een deur hard wordt dichtgeslagen, gaat er vrijwel altijd ook weer een (kleiner) deurtje open. Het resultaat is een bijzonder politiek systeem, dat heeft bijgedragen aan vrede, harmonie en grote welvaart op dit continent.

Het jongste hoofdstuk in de Hongaarse saga voelt niettemin ook als een nederlaag. Om te beginnen duidt het op een groeiende bereidheid om het sanctie-instrument van stal te halen. De stap van de Commissie is goed te begrijpen, Hongarije heeft het er écht naar gemaakt, maar het is jammer dat het zover heeft moeten komen. De landen die op dit moment het hardst zagen aan de poten van de Europese rechtsstaat, Hongarije en Polen, ondergraven niet alleen die rechtsstaat, maar ook de consensuscultuur waaraan de EU haar kracht en succes ontleent. Als de praatmachine verandert in een kibbelmachine zullen er op langere termijn alleen maar verliezers zijn.

Tegelijkertijd moet er een grens worden getrokken. In 2010 werd Orbán voor de tweede keer premier. Sindsdien zijn rechters, journalisten, oppositiepartijen en wetenschappers in de verdrukking geraakt. De controle op de besteding van EU-belastinggeld is zwak, er verdwijnt veel in de zakken van kennissen en familieleden. Met zijn geflirt met Poetin laat Orbán zich van zijn meest opportunistische, cynische kant zien. Zo ver gezakt zijn zelfs de Polen niet. Het is vaak gezegd, maar het kan niet vaak genoeg worden herhaald: de interne markt, het hart van de EU, functioneert alleen als ook de rechtsstatelijke principes die eraan ten grondslag liggen óók grensoverschrijdend zijn. Als één land hier lak aan heeft, wankelt het héle bouwwerk. Overheden, ondernemers, burgers moeten ervan uit kunnen gaan dat ze in een ander land niet tweederangs worden behandeld en overal binnen de EU dezelfde bescherming genieten.

Dat maakt de ruzie met Hongarije anders dan ruzies over visquota of mest. Het gaat hier niet om nationale economische belangen, maar om het fundament van de EU. Het is dan ook goed nieuws dat EU-landen sinds 2021, naast het gebruikelijke economie-examen (begrotingstekort, staatsschuld), ook moeten slagen voor een rechtsstaattoets. Het is te hopen dat de Commissie de lat hiervoor hoog blijft leggen en over twee maanden geen genoegen neemt met vage Hongaarse beloftes. Praten is altijd aan te bevelen, maar als het gaat om de rechtsstaat moeten de grenzen kraakhelder zijn.