Recensie

Recensie

Rovershol met vrijpartijen op het biljart

Sociëteit De Kring Al telt De Kring nog altijd 1.800 leden, de wilde nachten in de besloten sociëteit aan het Amsterdamse Leidseplein zijn voorbij. Een boek dat het 100-jarig bestaan viert laat het allemaal zien – al mocht er nooit worden gefotografeerd.

Wilde avonden in De Kring, minnaars onbekend, april 1959.
Wilde avonden in De Kring, minnaars onbekend, april 1959. Foto Nederlands Fotomuseum / © Ed van der Elsken

Iedereen die wat aan kunst deed, kwam op sociëteitsvereniging De Kring aan het Kleine-Gartmanplantsoen in Amsterdam. Een beruchte lokaliteit waartoe een al even beruchte, steile en levensgevaarlijke trap toegang bood. Het behoorde tot de legendes dat wie in het middernachtelijke uur – of liever nog in de vroege ochtend als fatsoenlijke mensen naar hun werk gingen – maar vaak genoeg dronken van de trap tuimelde, vanzelf een hooggewaardeerd Kring-lid werd. In principe was de gelegenheid tot vijf uur ’s morgens open, soms langer, tot de laatste bezoeker vertrok.

Foto Pepijn Kouwenberg
Foto Nederlands Fotomuseum / © Ed van der Elsken
Foto’s Pepijn Kouwenberg, Nederlands Fotomuseum/ ©Ed van der Elsken

Deze anekdote en vele tientallen meer staan genoteerd in het boek De Kring 100 jaar. 1922-2022, ter gelegenheid van het eeuwfeest samengesteld door journalist Rudie Kagie en fotograaf en vormgever Marius van Leeuwen. Het is een duizelingwekkend boek, een stoeptegel bijna, verrijkt met talloze foto’s, archivalia, persoonlijke brieven, lidmaatschapskaarten, cartoons, beschreven bierviltjes en vooral heel veel foto’s. Van Leeuwen putte uit het Stadsarchief waar het gedigitaliseerde Kringarchief 5.578 items telt. Bovendien spitte hij nog eens vijftien volle verhuisdozen door. Ook Kagie dook in de archieven, interviewde nog levende Kring-leden en haalt een keur aan drieste verhalen te voorschijn, van veel onfatsoen, wilde vrijpartijen op het biljart, dronkenschap, kunstuitingen, verhitte artistieke discussies, handgemeen, uitzinnige bal masqués.

Als je de bijna vierhonderd bladzijden tekst en beeld tot je hebt genomen, is het alsof daar in hartje Amsterdam, tegenover de Stadsschouwburg aan het Leidse-plein, elke avond en zeker in het weekend een vulkaanuitbarsting van opperste losbandigheid gaande was. Enkele namen in de hoofdrollen? Waar te beginnen: Jan Cremer, Harry Mulisch, Remco Campert, Xaviera Hollander, Simon Vinkenoog, Jan Vrijman, Willem van Malsen, Opland (Rob Wout), Peter van Straaten, Gerard Reve, Annemarie Oster, Peter Schat, Cees Nooteboom, Ed Hoornik, Hein Donner, Freddy Heineken.

Het moet gezegd: het boek legt sterk het accent op de wilde taferelen die zich op de sociëteit afspeelden, op elke bladzijde staat wel een staaltje vechten, drinken, seksisme ook. Kagie put uit brieven van leden aan het bestuur die zich beklagen over wangedrag. Dat geeft een vertekend beeld, temeer daar het bestuur niet zo heel vaak ingrijpt en eerder een sussende houding aanneemt.

Wel blijkt dat de woeste tijden voorbij zijn. De laatste bladzijden van het boek lijken eerder een society-gebeuren met glossy kleurenfoto’s van echtparen en leden die gefotografeerd worden met hun honden. Eerder bedaagd en braaf. De roerige tijden in De Kring als nachtgelegenheid zijn voorbij.

Foto Pepijn Kouwenberg

‘Tuchteloos broeinest’

Niemand beter dan Carmiggelt in een Kronkel uit 1964 kon de sfeer in de hoogtijdagen verwoorden: „Want slechts een enkeling blijft De Kring trouw tot in de dood. De meesten woeden er zo’n jaar of tien en geven dan de fakkel of de fles vermoeid over aan de volgende generatie. Dat is het eeuwige van De Kring. Er komt telkens weer een nieuwe lichting op, die met frisse tegenmoed begint aan het conglomeraat van drankmisbruik, sterke verhalen, vriendschap, dansgenot, lekker lachen, handgemeen, minnekozen en hogere waanzin dat het sociëteitsleven op het Kleine-Gartmanplantsoen vormt.”

Carmiggelts woordkeuze is nog beschaafd: elders in het boek komen we omschrijvingen tegen als ‘drenkplaats’, ‘rovershol’, ‘rotzooi en troep’ en ‘tuchteloos broeinest’. Dit laatste aldus Campert. Ander citaat, uit het boekje Amsterdam. Wat niet in Baedeker staat uit 1932, over het hoofdstedelijke cultureel leven: „Er wordt gedanst en gesmoesd om de nacht te vergruizelen, want de meeste leden zien graag de zon opkomen.”

Remco Campert en geliefde Freddy Rutgers, begin jaren vijftig. Nederlands Fotomuseum / © Ed van der Elsken

Van begin af aan waren er ook Kring-haters, onder wie dichter H. Marsman die de lokaliteit afschildert als „een der walgelijkste verblijven ter wereld (-), waar de lamlendigheid van driekwart der huidige Hollandse kunstenaars zich op de meest afdoende manier demonstreert en encanailleert.” En dan deze: „Waar lamzakken van heren vastgeplakt tegen lamzakken van dames (de woorden mannen en vrouwen bewaar ik voor ander gezelschap) rondschuifelen”. Voorts heet het een oord van „verleugende schijncultuur”, „hysterische aanstellerij” en een „stinkend roddelmilieu”. Dan hebben we het over 1933, toen De Kring zo’n tien jaar bestond.

Het begon allemaal zo mooi en idealistisch, noteert Kagie. De Eerste Wereldoorlog was voorbij. In 1922 gingen vrouwen voor het eerst naar de stembus, nadat ze met succes het vrouwenkiesrecht hadden geëist. Kunstenaars bevrijdden zich van het juk van voorgaande generaties. „Het collectieve gevoel van opluchting vertaalde zich in een juichstemming die samenviel met de behoefte om het leven zo leuk en prettig mogelijk te maken”, aldus Kagie. Op de dansvloer van met name Schiller gaf men zich over aan een nieuwe, behoorlijk seksueel geladen dans, de charleston – de eerste dans waarbij armen, benen en schouders mee bewogen. Vrouwen ontdeden zich van het korset. Kagie: „Tot dan toe was het ongebruikelijk dat vrouwen in het openbaar alcohol dronken, maar die achterstand probeerden ze nu dapper in te halen. Roken was niet eerder zo populair; de aanblik van een dondersteen met een sigarettenpijpje verhoogde de hartslag bij de andere sekse.”

Het Leidseplein bij avond, circa 1965, met achter de lantaarnpaal het pand van De Kring. Foto A.H. Meijer, Collectie Stadsarchief Amsterdam

In die sfeer, die bekend staat als de „roerige jaren twintig”, de roaring twenties, werd op 23 september 1922 kunstenaarssociëteit De Kring opgericht, nog niet gevestigd op de plek van nu, maar aan de Amstel 188. Ook de cafés Reynders en Eijlders werden gefrequenteerd, maar men had behoefte aan een besloten ruimte, een plaats waar binnen de muren bleef wat voorviel, ofwel: „Wat in De Kring gebeurt, blijft in De Kring.”

Artikel 1 van de statuten luidt nog steeds: „Leden van de vereniging Sociëteit De Kring kunnen alleen zijn zij, die één der schone kunsten of wetenschappen beoefenen, en zij die uit hoofde van hun instelling hiervoor in aanmerking komen.” Dat was dus in 1922 en klinkt beschaafd. Het artikel staat op een van de eerste bladzijden. Op de volgende pagina’s een cartoon van Peter van Straaten, vanaf de jaren zestig meer dan een halve eeuw zeer actief Kring-lid. Tal van zijn cartoons zijn rechtstreeks ontleend aan het verenigingsleven. Leden beoefenen de schone kunsten en wetenschappen, volgens het statuut. Maar neem dan de consumptiebon die Van Straaten tekende: een man en vrouw zijn verwikkeld in standje 69. Ernaast staat: „Ah, c’est bon…”

Aan de bar, 1974, derde van rechts Mischa de Vreede. Foto Eddy Posthuma de Boer

Fotograferen was verboden

Bij herhaling maakt het boek er melding van dat er in De Kring niet gefotografeerd mag worden en dat de beslotenheid een gevoel van veiligheid bij de leden garandeert. Columnist Renate Rubinstein alias Tamar tartte die stilzwijgende afspraak toen zij in Vrij Nederland van 22 maart 1969 Kringflarden publiceerde, waarin onder initialen Hein Donner, Harry Mulisch en Peter Schat genadeloos werden geportretteerd. Onderwerp was het communisme, waar het drietal voorstander van was. Rubinstein niet. De hele zeer onverkwikkelijke discussie werd openbaar, waarover toenmalig Kring-lid Han Lammers des duivels was. Hij schreef aan het bestuur: „Zie de sfeer van vertrouwelijkheid waarop iedere bezoeker van De Kring recht heeft. Zie het belang van strikte bescherming van die vertrouwelijkheid door het bestuur. Zie dat wat hier gebeurd is, erger is dan wanneer iemand een ander met een bierglas te lijf gaat. Zorg er als het u blieft voor dat Renate Rubinstein ons althans op De Kring niet meer voor de voeten loopt.”

Rubinstein heeft van de mannen veel moeten incasseren, zo lezen we. Donner zei eens tegen haar bij binnenkomst, vanwege haar lange benen en spitse neus: „Zeg Renate, je begint steeds meer te lijken op je grootste probleem – de ooievaar”, aldus Max Pam in een column voor NRC Handelsblad op 29 november 1988.

Dansavond op De Kring, eind jaren vijftig. Nederlands Fotomuseum / © Ed van der Elsken

Hoezo dus de waarborg van vertrouwelijkheid? Het tegendeel is waar. Alleen al de vele tientallen foto’s van Ed van der Elsken die Van Leeuwen als contactafdrukken in het Nederlands Fotomuseum Rotterdam ontdekte, spreken boekdelen. We zien een half slapende Remco Campert en zijn geliefde Freddy Rutgers die half slapend op een chaise-longue naar Chet Baker luisteren. We zien een dansende Cees Nooteboom samen met Simon Vinkenoog. Over de toenmalige vrouw van Nooteboom, Fanny Lichtveld, meldt het boek dat zij uit jaloezie een dame ernstig mishandelde, tegen de grond gooide en in het gezicht trapte. Het betrof de vrouw van beeldend kunstenaar Rik van Bentum. Deze drong aan om Fanny Nooteboom te royeren, maar het bestuur achtte dat niet noodzakelijk: er was sprake van een „crime passionel”.

Van der Elskens foto’s tonen als het ware het verborgen Kringleven, dat wat niemand mag zien. Dansen op jazzmuziek met wild opwaaiende rokken, bizarre uitdossingen bij een gemaskerd bal, de verveelde sfeer aan de bar of een nauwelijks te ontwarren foto van een man en vrouw die in april 1959 op de grond liggen. Innig verstrengeld. Misschien wel het onthullendste document is dat van 21 maart 1959 met het resultaat van een opinie-onderzoek door het NIPO. Vol trots meldt het bestuur dat 13 procent van de leden bestaat uit ‘Serviesverbrijzelaars’, 11 procent uit ‘Meubilairvernielers’ en evenzoveel ‘Ruitenbrekers’, 78 procent zijn ‘Geheelonthouders’ en 0,1 procent ‘Normale aangepaste persoonlijkheden’.

Entree De Kring, bovenaan de beruchte steile trap. Foto Pepijn Kouwenberg

Verzetsdaden vanuit De Kring

Typografisch fraai gedaan zijn de zwarte bladzijden van het hoofdstuk ‘Wegens naziterreur ons ontvallen’. De anti-Joodse maatregelen in de Tweede Wereldoorlog en de instelling van de Kultuurkamer troffen ook De Kring. Enkele schrijnende brieven zijn afgedrukt van Joodse leden die gedwongen waren hun lidmaatschap op te zeggen. Tijdens de oorlogsjaren bleef de sociëteit geopend. Sommige leden werden lid van de Kultuurkamer maar ook werden in de Kring verzetsdaden beraamd, onder meer de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister, voorjaar 1943. Een van de Kring-leden en verzetsmensen was typograaf Willem Sandberg. Na de oorlog zijn er nog heftige debatten gevoerd over leden die wel of geen lid waren van de Kultuurkamer. Men vond dat die geroyeerd moesten worden, wat het bestuur niet deed. Een aantal Kring-leden werd wegens verzetsdaden gefusilleerd. Voor kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae (opgericht 1855) is het oorlogsverleden meer beladen, getuige de recent geopende expositie U zult begrijpen dat… Een herdenkingsplaquette werd in 1947 in het trappenhuis van De Kring onthuld. Twintig procent van de leden had de oorlog niet overleefd.

Wat betekent nu deze uitgave, behalve als herinneringsboek voor Kring-leden, van wie er nu nog altijd zo’n 1.800 zijn? Allereerst geeft het een prachtig tijdsbeeld van een eeuw van het Kleine-Gartmanplantsoen en Leidseplein. Meer nog biedt het een soms compromitterende blik op het leven van de bohème die zich weigert aan te passen aan de alledaagse realiteit. Ook schetst het een interessant beeld van artistieke ontwikkelingen, van het geruchtmakende optreden van de dadaïst Kurt Schwitters in 1923 tot het optreden van punkdichter Diana Ozon. Of, zoals Cremer schrijft in Ik Jan Cremer, tweede boek (1966) over De Cirkel (De Kring) met „Kunstgespuis en Aanverwant Addergebroed”. Later noemde hij het „ons huis. Elke avond zaten daar alle schrijvers, acteurs, schilders. Zoals de burgerman zich de kunstenaar voorstelt, zo was het ook.”

Foto Pepijn Kouwenberg

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.