„Excuus, excuus, excuus”, verontschuldigt de advocaat zich. Hij is een paar minuten te laat in de zittingszaal van de bestuursrechter. „Komt uw cliënt ook?”, vraagt de voorzitter. „Dat is nog onduidelijk.”
De zitting over de zaaknummers 820 en 822 is het gevolg van een sinds 2017 slepende kwestie tussen de eiser, eigenaar van een grachtenpand, en de gemeente Utrecht, met zeer hoge dwangsommen tot gevolg. Het geschil ontstond toen bouwinspecteurs constateerden dat de werfkelders onder het pand van de eiser én zijn buurman slecht onderhouden waren en mogelijk instabiel. De rechtbank kreeg er sindsdien zo’n 35 procedures over te verwerken.
De eiser, een Utrechtse ondernemer, zag de aankoop van het karakteristieke pand ooit als een droomaankoop voor zijn zakelijke plannen. Inmiddels kent hij de meeste Utrechtse bestuursrechters – en zij hem. En lopen de kosten op. Naar verluidt staat hij zelf „een paar ton op achterstand”, door de dwangsommen die hij zelf aan de gemeente heeft verbeurd.
Aanvankelijk weigerde hij aannemers van de gemeente toe te laten om zijn pand te stabiliseren – dat gebeurde daarna toch, op een wijze die hem niet aanstond. De stad had een eigen belang: er moesten grachtenmuren worden hersteld, liefst zónder schade aan huizen, die de stad dan zou moeten vergoeden. En de kosten daarvan liepen bij eerdere incidenten al enorm op.
Instabiliteit
Daarnaast heeft hij ruzie met de buurman. Diens bouwkundige ingrepen zouden voor de instabiliteit hebben gezorgd, wat de buurman ontkent. En wat de eiser er toe bracht handhavingsverzoeken bij de gemeente te doen. Waarna hij de buurman en de gemeente aansprakelijk stelde. De gemeente vindt dat de eigenaar menigmaal zélf bouwvoorschriften overtrad.
Elk besluit dat de gemeente sindsdien neemt leidde tot een bezwaar van de eiser, een handhavingsverzoek of een verzoek om openbaarmaking. Daar reageerde de gemeente dan helemaal niet of veel te laat op, met een dwangsom van de rechtbank tot gevolg. Tot nu toe moet de stad 735.000 euro betalen voor verlopen handhavings- en vergunningszaken, voor het niet tijdig openbaar maken van documenten 195.000 euro. Uit antwoorden op raadsvragen blijkt dat de eiser vooralsnog slechts op 158.752 euro hiervan aanspraak heeft gemaakt.
Deze grote som „gemeenschapsgeld” die bij „een enkele burger” terechtkomt, bracht de rechtbank tot een bijzondere verzuchting in een eerder vonnis. „Als een overheidsorgaan zo lang onrechtmatig handelt, en als zelfs grote geldbedragen niet helpen om dat onrechtmatige handelen te stoppen, wat helpt dan wel?”
Het totaal bedrag van 930.000 euro zorgde daarop in het AD voor de kop: Utrechter wordt stinkend rijk dankzij gemeente. Dat blijkt precies de reden waarom de eiser vandaag niet aanwezig wil zijn. „Er bestaan veel zorgen over privacy”, zegt de advocaat. Maar de voorzitter wil de zitting niet achter gesloten deuren houden. De advocaat: „Hij zal er waarschijnlijk lijfelijk niet bij zijn. Wel is mij gevraagd eventueel een tekst van zijn hand voor te dragen.”
Twintig minuten na aanvang van de zitting komt de bode melden dat de eiser inderdaad in de rechtbank is aangekomen en beneden in een zaaltje heeft plaatsgenomen. „Heeft hij nog wel een stuk afgeleverd dat ik voor moet dragen?”, vraagt de gemachtigde. De bode weet van niks. Vijf minuten later gaat de deur opnieuw open. Het is wederom de bode, ditmaal mét een bedrukt A4tje.
Schoorvoetend
„Ik lees dit schoorvoetend voor”, zegt de advocaat. „Hou in het achterhoofd, dit zijn niet mijn woorden.” De brief is aan de voorzitter gericht en gaat vooral in op de onmacht van de eiser. „We zijn zeven jaar verder, de Tweede Wereldoorlog duurde korter”. En: „Een klein probleem is in handen van de rechtbank uitgegroeid tot een monster.”
Toch lijkt volgens de voorzitter het einde van dit lang slepende conflict in zicht. „Moeten wij nog een rol hebben in deze kwestie?” Beide partijen denken van niet. De wethouder, die weg moet, benadrukt dat deze casus voor hem „topprioriteit” heeft. „Dat zien wij ook”, zegt de voorzitter. „Hier aanwezig zijn is geen dagelijkse kost voor een wethouder.”
Een half uur later luidt de uitspraak dat beroep 22/820 niet ontvankelijk is, beroep 22/822 wordt gegrond verklaard. Uiterlijk 28 september moet de gemeente in die zaak met een beslissing komen, leest de voorzitter voor. „De financiële prikkel van de dwangsom blijft, maar wordt nu op 300 euro per dag dat er te laat wordt gereageerd, met een maximum van 45.000 euro.” Het maakt voor het college niet uit, zij willen het niet meer zo ver laten komen.