Jeugdbescherming helpt kinderen niet naar betere thuissituatie

Hulpverlening Kinderen en ouders krijgen vaak niet op tijd voldoende hulp vanwege bijvoorbeeld wachtlijsten en tekorten aan personeel en pleeghuizen.

Het kind op de foto komt niet in het verhaal voor.
Het kind op de foto komt niet in het verhaal voor. Foto Patricia Rehe / Hollandse Hoogte/ANP

Het jeugdbeschermingsstelsel slaagt er niet in om ouders en kinderen met zware problemen naar een betere en gezondere thuissituatie te begeleiden. Daarmee wordt het moeilijker om overheidsingrijpen in gezinssituaties – een zwaar middel – te rechtvaardigen. Dat stellen onderzoekers van de Universiteit Leiden woensdag in een kritisch evaluatierapport over de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen. „De overheid mag eigenlijk alleen ingrijpen in een gezin als de situatie er beter op wordt”, zegt Mariëlle Bruning, hoogleraar jeugdrecht en hoofdauteur van het evaluatierapport.

Ruim 10 procent van de Nederlandse jongeren onder de 18 jaar kreeg vorig jaar een vorm van jeugdhulp. Dat kunnen situaties zijn waarbij ouders op basis van vrijwilligheid hulp aan huis krijgen bij de opvoeding van hun kind. Maar er zijn ook gezinnen waar zoveel problemen zijn dat het kind wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. Tot eind 2021 vielen 32.000 kinderen onder de jeugdbescherming, 1 procent van alle jongeren onder de 18 jaar.

Gezinnen waarbij ouders niet in staat zijn voor hun kind te zorgen, kunnen onder toezicht komen te staan. Als na jaren nog steeds geen veilige thuissituatie is gecreëerd, kunnen ouders het gezag over hun kind definitief verliezen. De kinderrechter heeft altijd het laatste woord over deze maatregelen.

Onvoldoende hulp

In de praktijk blijkt het vaak niet haalbaar een kind en de ouders op tijd voldoende hulp te bieden vanwege bijvoorbeeld wachtlijsten en tekorten aan personeel en pleeggezinnen. Het gevolg is dat kinderrechters hun beslissing over het al dan niet uit huis plaatsen van een kind moeten baseren op hoeveel tijd er is verstreken nadat het onder toezicht is geplaatst, in plaats van op de vraag of de hulp voor de gezinsleden effectief is geweest – in de wet is een termijn opgenomen waarop het tijdelijke toezicht overgaat in het verlies van het ouderlijk gezag.

Volgens Bruning durven kinderrechters het de laatste jaren steeds minder aan om tot die gezagsbeëindiging, de zwaarste beschermingsmaatregel, over te gaan, omdat veel andere, lichtere ingrepen niet kunnen worden geprobeerd. Daarmee, zegt onderzoeker Bruning, wordt het vaak „kiezen tussen twee kwaden”: ouders die te weinig hulp hebben gehad weghouden van hun kind of het kind terug laten gaan naar een ongezonde thuissituatie.

De onderzoekers concluderen bovendien dat de rechtspositie van ouders en kinderen zwak is. Dit is volgens hen het beste te zien bij het zogenoemde perspectiefbesluit, waarin jeugdbeschermingsinstellingen een beslissing nemen over waar het kind moet verblijven tot aan het bereiken van de volwassen leeftijd. Dat besluit wordt door jeugdbeschermers toegepast als een kind uit huis is geplaatst, maar kent geen wettelijke grondslag. Zo kunnen jeugdbeschermingsinstellingen beslissen dat het kind toch tot zijn achttiende in een pleeggezin moet blijven in plaats van terug te keren naar het ouderlijk huis.

Hoe dat besluit tot stand komt, is vaak in nevelen gehuld. Ouders noch kinderen kunnen zich tegen een dergelijk besluit verweren bij de instelling of de kinderrechter. Bruning: „Het is heel raar dat zo’n ingrijpende beslissing niet kan worden getoetst door de rechter.”

Dat geldt wat haar en haar collega-onderzoekers betreft ook voor de uitvoering van een voogdijmaatregel: wanneer een jeugdbeschermer daarover iets beslist, kunnen (pleeg)ouders en kinderen dit niet bij de rechter aanvechten. Denk daarbij aan contact met ouders of een overplaatsing naar een ander pleeghuis.

Andere woonvorm

Uit de evaluatie, die zo’n anderhalf jaar tijd in beslag heeft genomen en in opdracht van het WODC, het kenniscentrum van het ministerie van Justitie en Veiligheid, is uitgevoerd, blijkt verder dat lang niet alle beschermers een overplaatsing naar een andere woonvorm op tijd aan de kinderrechter voorleggen, terwijl dat wel wettelijk verplicht is. Het is Brunings indruk dat „jeugdbeschermers het juridische heel ingewikkeld vinden”, wat deels te maken zou hebben met dat ze in hun opleiding niet leren om juridisch te denken.

Dat ziet ze ook bij het ontstaan van een stelsel binnen de jeugdhulp waar gezinnen, nog voor er maatregelen worden genomen, door jeugdbeschermers worden aangespoord om op ‘vrijwillige basis’ hulp te accepteren. Ook dit is niet wettelijk geregeld, waardoor het schimmig is wat de rechten en plichten zijn van ouders en kinderen. „Jeugdbeschermers staan heel vijandig tegenover het juridische, maar wij juristen denken dat het juridische ook de jeugdbeschermer kan hélpen”, aldus de hoogleraar.

Lees ook: Jeugdrechtadvocaten kritisch op inspectie na rapport over uithuisplaatsingen

In het verlengde daarvan wordt in het evaluatierapport de rol van de Raad voor de Kinderbescherming bevraagd, die de beslissingen van jeugdbeschermers toetst. Wanneer een jeugdbeschermingsinstelling op basis van een dossier beslist dat een gezin onder toezicht moet komen te staan, moet de Raad voor de Kinderbescherming wettelijk met een onafhankelijk advies komen over dat voorstel – meestal gebaseerd op het dossier van de instelling zelf. Vervolgens spreekt de rechter zich uit over de te nemen maatregel. Bruning: „Dan zit je dus met drie organisaties die iets over één maatregel te zeggen hebben. Het is de vraag of dit efficiënt is.”

De wetgever heeft niet voor niets bepaald „dat een onafhankelijk oordeel nodig” is over een maatregel die inbreuk doet op het gezinsleven, reageert de Raad tegenover NRC.Ja, de rechter is ook onafhankelijk, maar „daar kan je onmogelijk van vragen dat die tijdens het korte tijdsbestek van een zitting de hele situatie in het gezin overziet. Dat is waarom de rechter een onafhankelijk advies nodig heeft.”

Decentralisatie

Een groter probleem, vindt de Raad, is dat gemeenten sinds 2015 verantwoordelijk zijn voor jeugdzorg. De organisatie doelt op de decentralisatie van de Jeugdwet in 2015, die derampzalig bleek: de vraag naar zorg groeide tegen alle verwachtingen in, de kosten liepen uit de klauwen. De beschikbaarheid van hulp voor de kinderen is daarmee verslechterd.

„We voelen ons al een hele tijd in de steek gelaten door het systeem”, zegt de Limburgse jeugdbeschermer Frans Claessens (57). In zijn werk gaat het al veel te lang over financiën, toestemmingen, codes en uren in plaats van de mensen. Het gebeurt volgens hem geregeld dat, als een kinderrechter zich over noodzakelijke hulp heeft uitgesproken, een gemeente deze niet inkoopt uit financiële overwegingen. En als noodzakelijke zorg wél wordt ingekocht, dan bemoeien gemeenten zich volgens Claessens alsnog met bijvoorbeeld de lengte van een behandeling. „Bizar, dan ga je dus in tegen een rechterlijke uitspraak”, zegt hoogleraar Bruning.

Naar het Rijk

Alle betrokkenen die met NRC hebben gesproken, pleiten voor centrale organisatie en financiering van zorg voor kinderen met de grootste problemen. Kortom: het Rijk moet de jeugdbescherming weer op zich nemen. In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte IV is vastgelegd dat een half miljard euro op de jeugdzorg moet worden bezuinigd.

Lees ook: Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden

„De meest domme bezuiniging die je kunt bedenken”, reageert FNV-vakbondsbestuurder Maaike van der Aar. „Wil je deze sector nog redden, dan moet je de mensen die er nog staan niet laten omvallen.” De vakbond stuurde minister Franc Weerwind (Rechtsbescherming, D66) daarom begin juli een ultimatum waarin structureel 400 euro miljoen extra voor de jeugdbescherming wordt geëist. Uit onderzoek is gebleken dat er vijfduizend nieuwe jeugdbeschermers nodig zijn om de werkdruk op de sector te verlichten. Een tijdig inhoudelijk antwoord van de minister bleef uit, het ultimatum verstreek op 19 augustus.

„Een absolute meerderheid van onze leden heeft aangegeven dat ze acties willen”, zegt Van der Aar. Dat betekent dat „nog voor Prinsjesdag” actie zal worden gevoerd, waaronder stakingen voor onbepaalde tijd. „De echte crisissen laten we niet vallen, maar dat betekent dat anderen langer moeten wachten op hulp.”