Hij is een opvallende verschijning: een magere man met een lichtroze colbertje aan en een stropdas om. Op een plein zie ik hem in zijn eentje dansen op muziek die hij alleen kan horen. Zijn ogen houdt hij half gesloten. Het is een mooi gezicht, dat iemand zo kan opgaan in zijn eigen wereld. Vroeger zag je in Amsterdam vaker zulke excentriekelingen, heb ik de indruk. Zou dit een van de laatsten zijn?
Ik wil met de man praten, al vind ik het jammer dat ik hem dan uit zijn trance moet halen.
„Heb ik je hier niet al eens eerder gezien?” vraag ik.
„Dat kan wel.” Hij doet zijn koptelefoon af. „Ik loop elke dag kilometers door de stad en als ik daar zin in heb, ga ik ergens dansen. Dat is gymnastiek voor mij.”
„Zie je er altijd zo piekfijn uit?”
Hij lacht. „Ik ben geboren naast de naaimachine van mijn moeder. Ze vond het belangrijk dat ik goed gekleed ging en dat heb ik van haar overgenomen. Ook toen ik gebruikte, zag ik er nooit uit als een junk.”
We gaan op een bankje zitten. Faroek (66) vertelt dat hij halverwege de jaren zeventig met zijn ouders van Paramaribo naar Nederland verhuisde. Hij had zijn diploma MTS en ging in de bouw werken, maar daar werd hij weggepest. „Ik kon nergens aansluiting vinden en toen is de crash begonnen. Eerst wiet, daarna heroïne. Mijn geluk was dat mijn ouders me bleven steunen.”
Ik hield van uitgaan en drinken, zij niet. Nu gebruik ik geen alcohol meer. Ik ga dansen als ik in een roes wil raken
Faroek was vier jaar verslaafd, tot hij op eigen kracht afkickte. Via Pantar, een sociaal werkbedrijf voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, ging hij weer aan de slag. Hij trouwde en bracht twee kinderen groot. Na dertig jaar scheidde hij van zijn vrouw. „We waren te verschillend”, zegt hij. „Ik hield van uitgaan en drinken, zij niet. Nu gebruik ik geen alcohol meer. Ik ga dansen als ik in een roes wil raken.”
„Heb je geen last van de mensen als je op straat danst?”
„Ik zie ze vaak niet eens, zo geconcentreerd ben ik. Acteurs hebben dat ook als ze op het podium staan: ze weten dat het publiek er is, maar het hindert ze niet.”
„Wat voor een reacties krijg je zoal?”
„Ze klappen of ze roepen iets. Als iemand een opmerking maakt, zegt dat meer over hem dan over mij. Een man zei daarnet nog tegen me: hoeveel vrouwen heb je al versierd? Ik antwoordde: nul. Ik sta daar niet voor de vrouwen.”
„Je danst dus alleen om het plezier van het dansen?”
„Op die manier dans je beter. De bewegingen komen vanzelf omdat je niet nadenkt over hoe je overkomt op anderen. Ik ben helemaal geen geweldige danser, maar daar gaat het ook niet om. Ik wil me vrij voelen.”
„Toen ik je voor het eerst zag, leek je me afkomstig uit een andere tijd, waarin er meer tolerantie was.”
„Dat heeft iemand anders ook al gezegd, maar ik weet niet wat ik daarop moet antwoorden. Iedereen ziet in mij wat hij wil zien. Ik dans gewoon door.”