In de uiterwaarden van de Maas leggen dakdekkers de pannen terug op een oude koeienstal getroffen door de wind. De stal ligt buitendijks; alleen een kleine ophoging van zand scheidt het kwetsbare bouwwerk van het water. In de verte priemt de kerktoren van Lith boven de bomen uit. Verder is er niets, niets dan water en wind.
„Hier, mammoetbotten.” In de stal houdt archeoloog Nils Kerkhoven een onderbeen omhoog. „En hier, Romeins bouwmateriaal. Bizar hè.” Hij loopt verder, langs kratten vol pijlpunten, scherven, botten. Ze zijn gelabeld met ‘Holo’ en ‘Pleisto’, naar het tijdperk van de inhoud, en met ‘wolharige neushoorn’, ‘wisent’, ‘ijstijddier’. Honderden kratten, en achterin staat het vol met plastic tassen. Bigshoppers met nóg meer archeologische vondsten uit de omgeving. „Dat dit hier moet liggen”, zegt Kerkhoven, „slaat natuurlijk he-le-maal nergens op”.
Kerkhoven trekt het zeil van een grote langwerpige gietijzeren bak. La pièce de résistance: een tien meter lange Romeinse kano, vermoedelijk uit de derde eeuw na Christus. Hij streelt het hout. „Dit hoort thuis in een topmuseum.”
De Nederlandse bodem ligt vol met geschiedenis. Wie graaft, die vindt. Liever laten archeologen het verleden rusten – geen betere conservering dan in de grond – maar soms kun je niet anders dan graven. Zoals bij de aanleg van een parkeergarage, een woonwijk of, zoals rondom de voormalige koeienstal in het Gelderse Dreumel, bij een zandwinningsproject op 275 hectare grond langs de Maas. Industriezand, vijftien miljoen ton, bedoeld voor de bouw. Wie bij zulke projecten iets vindt, een Romeinse munt of een stukje mammoetbot, is wettelijk verplicht daarvan melding te maken. Waarna de vondst dikwijls in een depot verdwijnt.
Maar wat als je 250.000 vondsten doet?
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736958-3be0e8.jpg|https://images.nrc.nl/LVlMYc6ubPIzKI1qqeUvICTISmk=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736958-3be0e8.jpg|https://images.nrc.nl/5M24iPWZ834kMh6TMIpf-v5Y_AM=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736958-3be0e8.jpg)
Een hond tussen de ‘bigshoppers’ (boven) en Nils Kerkhoven (onder) in de oude koeienstal.
Foto Merlin Daleman
Een kwart miljoen. Dat astronomische aantal objecten haalde een werkgroep van amateurarcheologen sinds de start van de zandwinning, in 2010, hier uit de grond. Romeinse, vroeg- en laat-middeleeuwse schepen, zwaarden, ketels, bijlen, munten, scherven, kanonskogels, duizenden prehistorische botten. Veelal bijzondere objecten waarvan de gemiddelde amateurzoeker er misschien enkele in een leven vindt.
Toch is Nils Kerkhoven, leider van de werkgroep, gefrustreerd. Want de zandwinning is vorig jaar afgerond en de vondsten liggen nog altijd opgeslagen in deze voormalige koeienstal, bij werkgroepleden thuis en in koelcellen van naburige boeren. Niemand weet wat ermee moet gebeuren, want op zo’n uitzonderlijke situatie is de Nederlandse wetgeving niet toegerust. Onderzoeksbureau Kloosterman Archeologisch Advies schreef in opdracht van de provincie een nog ongepubliceerde rapport waaruit blijkt dat alle betrokkenen – de werkgroep, de zandwinner, de provincie en het Rijk – met de handen in het haar zitten. Wie is eigenaar van de vondsten – en moet opdraaien voor de vermoedelijk hoge conservatiekosten? En: hadden de vondsten wel gevonden mogen worden?
In de Dreumselse klei
„Dreumel.” Aanvankelijk had Nils Kerkhoven zo zijn twijfels toen zijn vrouw voorstelde om te verhuizen vanuit de Randstad terug naar het rivierenland waar ze speelde als kind. Maar Kerkhoven, geboren Amsterdammer, ging overstag en eenmaal in zijn nieuwe woonplaats keek hij bij wandelingen met de hond gefascineerd naar de grond. In de Dreumelse klei, wist hij, barst het van de verhalen. Hier, in het midden van Nederland, schampt de Maas de Waal. Dit is het kruispunt van twee grote rivieren, een stroomgebied waar eerder resten van vroeg-Romeinse bewoning zijn gevonden. Welke keuzes maakten onze voorouders? Waarom leefden ze zoals ze leefden? „Archeologie is het vertellen van verhalen.” Begint Van Kerkhoven erover, dan glunderen zijn ogen. Inmiddels werkt hij alweer achttien jaar bij de archeologische dienst in Utrecht.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736940-c1de18.jpg|https://images.nrc.nl/2MZlF_YH3mePqGp6FYYRVRBxtvY=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736940-c1de18.jpg|https://images.nrc.nl/_gBwiUUy_i0Ot1tL3iUjqNal-Eg=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736940-c1de18.jpg)
Foto Merlin Daleman
Dus toen-ie in 2010 getuige was van een groot zandwinningsproject vlakbij, kon hij niet blijven stilzitten. Hij zag dat er in de weekenden onbekenden met metaaldetectoren en hooivorken het gewonnen grind doorzochten en soms met tassen vol vondsten vertrokken. Kerkhoven: „Ik dacht: dit gaat mis.”
Vooraf had het project een ‘lage’ archeologische verwachtingswaarde gekregen. Provincie Gelderland had als vergunningverlener, zoals wettelijk verplicht, een archeologisch bureau laten onderzoeken of het toegewezen gebied niet vol zat met oude objecten. Want als dat zo was, kon het project niet zomaar beginnen en was de provincie, als eigenaar van de vondsten, verantwoordelijk voor de conservatie.
De ‘lage’ verwachtingswaarde was toegekend op basis van eerder onderzoek. Medewerkers van het bureau waren met kaplaarzen, emmers en een grondboor de uiterwaarden in getrokken en hadden verspreid over de 275 hectare op 146 plaatsen een enkele centimeters brede boor in de grond gezet, tot vier meter diepte. De opbrengst, houtskool, was een aanwijzing voor vroegere bewoning, maar kon ook zijn meegevoerd door de rivier, concludeerde het bureau. Het adviseerde alsnog archeologische begeleiding omdat vondsten op grotere diepte „niet uitgesloten” waren. Maar de provincie had het advies niet overgenomen en het plangebied ‘vrijgegeven’. Het betekende dat elke archeologische vondst per definitie een ‘toevalsvondst’ zou zijn waarvoor de provincie geen verantwoordelijkheid draagt.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736955-1d5b77.jpg|https://images.nrc.nl/VSwA4pNwcVuL9eBAEQWzX0VJ7s4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736955-1d5b77.jpg|https://images.nrc.nl/1V6R45WA8lxDzuzZmHbbI5ufKIk=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736955-1d5b77.jpg)
Foto Merlin Daleman
Verkeerde inschatting, bleek al snel.
Om zoveel mogelijk vondsten – en daarmee informatie – bij elkaar te houden startte Kerkhoven met een andere archeoloog in 2010 een werkgroep. Ze namen contact op met de zandwinner, Nederzand, en hoopten op een samenwerking. Die kwam er, want het mes sneed aan twee kanten: de archeologen konden zoveel mogelijk archeologisch materiaal bergen en Nederzand zag in de werkgroep een waakhond die „onwelwillende types” buiten werktijd van het terrein kon weren.
De amateur-archeologen vonden direct na de start een scheepswrak en riepen voor de berging hulp in van de gemeente. Maar die zei niets te kunnen doen, omdat het gebied was vrijgegeven. De vondst werd gemeld bij de provincie en bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) – de toezichthouder, waarna medewerkers van de RCE ook bij de berging van andere scheepswrakken hielpen in hun vrije tijd. Andere vondsten werden daarna door de werkgroep niet meer gemeld; de werkgroep dacht aan de meldingsplicht te hebben voldaan.
En zo begeleidde een groep van 25 amateurarcheologen in stilte de graafwerkzaamheden rondom Dreumel. Onder hen een dokter, een caissière, een gepensioneerde; mensen uit de omgeving met soms een eigen specialisme. Metaalzoeker, mammoetjager, schervenverzamelaar, haaientandenspecialist.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736952-d6c5b1.jpg|https://images.nrc.nl/BgwzS9CH1KeAKVNqTRIQztcmzss=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736952-d6c5b1.jpg|https://images.nrc.nl/xRYqfllfh-WE_kYxXY0doSUhLoA=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736952-d6c5b1.jpg)
Foto Merlin Daleman
Met hesje en pasje bezochten de werkgroepleden dagelijks het terrein. Ze mochten gebruikmaken van de directiekeet – mits op sokken – en stilaan raakten ook ondernemers enthousiast. De plaatselijke frietboer verzorgde de catering, fruittelers stelden koelcellen beschikbaar voor opslag. De Jumbo voorzag de amateurarcheologen van bigshoppers. Honderden stuks, waarmee ze elke ochtend naar de enorme zandzuiger midden op de Maas voeren om staand naast de zeef – een soort lopende band – vondst na vondst eraf te pakken. Aan het einde van de dag keerden ze met gevulde tassen terug.
„Een schoolvoorbeeld van citizen science” , zegt Kerkhoven staand op het dijkje achter de voormalig koeienstal, terwijl naast hem vrijwilliger Joop Burgers een sjekkie draait. Met lichte heimwee kijken ze uit over de uiterwaarden waar ze tot vorig jaar zo vaak waren.
„Weet je nog…”, zegt Joop Burgers. „Ik zag iets glimmen in de grond en dacht: ik pak ’t gewoon heel even vast”. Grijnzend van oor tot oor: „Een neolithische bijl! Ik stuurde het rond in de appgroep en jij stond meteen te stuiteren.”
„Elke dag nieuwe vondsten”, zegt Kerkhoven opverend. „Zat ik achter m’n computer op het kantoor in Utrecht terwijl vrijwilligers hier slagtanden uit het water visten.”
Aanvankelijk, vertelt Burgers, had-ie helemaal geen zin om zich bij de werkgroep te voegen. Hij was net met pensioen en herstellend van een heupoperatie. „Maar achteraf ben ik blij dat ik toch ‘ja’ heb gezegd.” Het verheugt hem dat deze arme landbouwstreek veel meer historie blijkt te hebben dan gedacht.
En tegelijkertijd: echt genieten van de vondsten, dat gaat niet. De neolithische bijl ligt nog steeds bij Joop thuis, net als een Romeinse ketel en nog zo’n 140 andere vondsten. Eerst raakte de tuin vol, toen de woonkamer en nu de slaapkamer. „Van mijn vrouw mag het allemaal wel wat minder.” Ook het huis van Nils Kerkhoven puilt uit, en dat van de andere werkgroepleden, en van de boeren rondom. Maar hout droogt uit en ijzer verroest. Zonder de juiste klimatologische omstandigheden zullen de vondsten vergaan. Om dat te voorkomen zullen ze eerst stuk voor stuk moeten worden gerapporteerd, soms geconserveerd en uiteindelijk opgeslagen. En wie daarvoor de verantwoordelijkheid draagt, is onduidelijk. Van wie zijn de vondsten? Dat is de vraag waar het nu om draait.
Toevalsvondsten of opgravingsvondsten?
Niet van ons, dacht provincie Gelderland aanvankelijk. Ze had het plangebied immers vrijgegeven vanwege de lage archeologische verwachtingswaarde. De objecten zouden ‘toevalsvondsten’ zijn en die komen volgens de Nederlandse wet in gelijke delen toe aan de vinder en de grondeigenaar: in dit geval de werkgroep en de zandwinner. Dat zou anders zijn bij ‘opgravingsvondsten’, waarbij de graafwerkzaamheden het doel hebben om archeologische objecten te vinden. In dat geval moet de opgraver een vergunning hebben en is de provincie als eigenaar van de vondsten verplicht om ze onder te brengen in een provinciaal depot.
Is een archeologische werkgroep die iedere dag meegaat met een zandzuiger om materiaal veilig te stellen actief op zoek naar vondsten? Of zijn hier elf jaar lang honderdduizenden objecten ‘bij toeval’ gevonden? Ofwel: zijn dit opgravingsvondsten of toevalsvondsten? Voor Kerkhoven maakt het „geen drol uit”: „Ik wil gewoon dat er gezorgd wordt voor deze spullen. Uiteindelijk gaat al dat gedoe gewoon over centen.”
Volgens onderzoeksbureau Kloosterman heeft de provincie meerdere keren de kans laten schieten om het project archeologisch te begeleiden. Zo was vlak na aanvang van het project in 2010 de archeologische verwachtingswaarde al bijgesteld van ‘laag’ naar ‘middelmatig tot hoog’, maar had de provincie daarop de vergunning niet aangepast. En ook in 2018, toen de vergunning moest worden verlengd, legde de provincie een advies voor archeologische begeleiding naast zich neer. Onder meer vanwege een „financieel risico” - de ontzander kon dan aanspraak maken op een schadevergoeding.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736925-df8574.jpg|https://images.nrc.nl/xg5CGd5wZApgqHF_dYoX2Wqa2is=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736925-df8574.jpg|https://images.nrc.nl/l6bJPa4ZdZ7Sw3SFmMSE2Kpl33Y=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89736925-df8574.jpg)
Foto Merlin Daleman
Intussen groeide bij Nils Kerkhoven de frustratie, want de vondsten bléven komen. De schuur raakte vol. Toen hij Gelderland in 2016 om hulp vroeg, bleef de provincie erbij dat het gebied was ‘vrijgegeven’ en dus geen hulp kon bieden. Daarom gooide hij het over een andere boeg. Hij besloot in 2017 samen met de werkgroep en de ontzander naar buiten te treden over de vondsten. De werkgroep bouwde een website, haalde de pers erbij, plaatste filmpjes op YouTube en organiseerde het jaar daarop de Dol Dwaze Graafweken, waarbij iedereen in Nederland kon helpen graven. Kerkhoven vond dat hij geen andere keus had: „Als niemand die schepen zou bergen, zouden ze door de zandzuiger worden opgezogen en vermalen en eindigen als fietspad ergens in Nederland.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/09/data20448103-aa7320.jpg)
Zijn noodkreet werd gehoord, maar niet op de manier zoals hij had verwacht. Er volgde een gesprek, in 2019, met de provincie en met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, waarin Kerkhoven te horen kreeg dat hij mogelijk in overtreding was. Hij had alle vondsten moeten melden, en een vergunning om ze op te graven ontbrak. Verontwaardigd: „Werden we beschuldigd van illegale praktijken. Terwijl: ik wilde juist húlp van de overheid. Ik kon die schepen daar toch niet laten liggen?”
Inmiddels erkent de provincie wel een rol te hebben, „maar welke is onduidelijk”. Het hielp niet, zegt een woordvoerder, dat de provincie pas in 2015 officieel op de hoogte werd gesteld van de vondsten. Maar verder wil de provincie vooral „leren” van deze casus, „daarom is opdracht gegeven voor dit rapport”. Ook laat de provincie nu in de schuur een inventarisatie uitvoeren om de waarde van de stukken te bepalen „en de vervolgstappen”. Volgens de RCE hebben alle partijen „steken laten vallen”. De toezichthouder prijst „het vele werk” dat de werkgroep heeft verricht, maar die had wel moeten weten dat mogelijk sprake was van strafbare feiten. En zolang de vondsten niet zijn gemeld, kan de overheid weinig doen. „Wij hebben aangeboden te helpen met melden, maar daar is de werkgroep niet op ingegaan.” Dat komt, zegt Kerkhoven, omdat je dan als vinder verplicht binnen twee jaar per vondst een rapport moet opstellen - „en daar hebben we de mankracht niet voor”.
Meerdere musea hebben interesse getoond in vondsten uit de collectie. Ook zijn er plannen voor een regionaal bezoekerscentrum, om de geschiedenis van de streek te vertellen. Maar zolang niet duidelijk is van wie de vondsten zijn, en wie moet opdraaien voor de kosten voor rapportage, conservering en opslag, blijven ze liggen waar ze liggen. In een oude koeienstal.