Slenken, slikkers, kwelders, geulen. Alles ritselt, alles wriemelt, alles bruist, zuigt, stroomt. Waar Slauerhoff misschien wel z’n gelukkigste jaren beleefde, hoorde ik in de duinpan de hartenklop van een jonge Kluut, en zag ik Visdiefjes op zandspieringen duiken. Spel van schemer en licht, dan daalt het inzicht: de visser koopt zijn aas niet maar sprokkelt deze.
Ik leg de fiets aan tegen de dijk en daal af in het slik. Twee kaplaarzen voorkomen dat ik wegzak. De riek harkt rondom ‘de strontjes’ dikke kluiten blubberklei omhoog. Pieren als waterballonnen friemelen tussen m’n vingers, soms verschijnt een dappere zeeduizendpoot. Achter mij geniepige meeuwen die het gemunt hebben op ’t feestdiner in de emmer. Ik pak een duizendpoot bij de kop, meteen schuiven twee grijpkaken naar buiten die in m’n vinger bijten. Ik denk aan die Syrische visser uit Rotterdam. Wanneer het hengelen op z’n gat lag, zette ’ie aan elk oor een duizendpoot. Als de kaken zich vastgrepen aan z’n harige lellen ging ’ie buikdansen met lange oorbellen.
Na het modderzeven giet ik de kronkelaars in een emmertje met laagje zeewater. Zo blijven ze vers en vief. De pijnsteken in m’n onderrug vormen de voorbode op de pijn van de vis die ergens in de diepte op mij wacht.
Op weg naar mijn geheime stek (in mijn oor gefluisterd door een snakerige Vlielander) stelt de omgeving zich hoffelijk aan mij voor. Lepelaar uit Mauritanië, Eidereend uit Rusland, Noordse Stern uit de Zuidpool, Steenloper uit de Noordpool. Vliegveld De Wadden is internationaler dan Schiphol, maar zonder vieze uitstoot en lange rijen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89686437-f3648b.jpg|https://images.nrc.nl/opMxupZKm95Jls4WUPttnyMQHXE=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89686437-f3648b.jpg|https://images.nrc.nl/NfsR6h7vJX6JINJe7rU1tVfbsPQ=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data89686437-f3648b.jpg)
Foto hdere
Opkomend water, er hangt wat in de lucht, ik voel het. Mijn hart begint sneller te kloppen als ik mijn hengel optuig, extra stevige montage, het water is ruig en de zeebaars niet kinderachtig. De onfortuinlijke wormen rijg ik aan een spies en schuif ze in één beweging over de haak; saté ver de terre. De worp eindigt midden in de vaargeul. De hengel klem ik tussen twee blokken en mijn blik kleeft zich aan de top. Ben ik vandaag de zeebaars de baas of andersom? Zijn aanbeet, zijn dril, dopamineshotjes die ze bij Jellinek niet kennen. Ik sprak eens een potige zeebaarsvisser die regelmatig in zijn slaap had uitgehaald, waardoor zijn vrouw, die naast hem lag, nogal wat batsen kreeg.
Ik hoor de ademtocht van de kieuwen, een golfslag… dan de klap! De hengel buigt en schudt als bezeten.
„De kim wordt wreed, de golven tuimlen wild,/ Van mild en groen, spoorslags hardgrijs en grauw;/ Eén nacht waarin de wind door ’t luchtruim rilt,/ Dan, als een plotselinge dood, de kou.”
Rood golft de zee uit zijn bek als de steen op zijn kop neerploft.
Dan, als een plotselinge kou, de dood.