De pad kan de boom in

Dierengedrag Je verwacht het misschien niet, maar de pad is een echte klimmer, leerde .

Foto Getty Images

Onderzoek naar zoogdieren brengt nieuws over amfibieën. Padden léken altijd overtuigde bodembewoners, aardser dan aards, en permanent laag-bij-de grond. Maar nu is overtuigend aangetoond dat ze heel vaak tot op flinke hoogte in bomen bivakkeren.

Engelse onderzoekers en vrijwilligers gingen erop uit om hazelmuizen en vleermuizen in natuurlijk bosgebieden te onderzoeken. Tijdens dat onderzoek troffen ze bij elkaar meer dan vijftig gewone padden in nestkasten en boomholtes, op minstens 1,5 meter hoogte. Daarmee scoren de padden in deze studie even hoog als toevallig aangetroffen pimpelmezen – maar dat zijn allang erkende boombewoners. De hoogst aangetroffen pad zat op een respectabele drie meter, maar dat was ook het hoogst haalbare voor de onderzoekers zelf.

Biologen van de universiteit van Cambridge sloegen naar aanleiding van de observaties gedaan tijdens het zoogdierenonderzoek aan het rekenen. Zij publiceren daar nu over in het tijdschrift PLOS ONE (juli, 2022). Omgerekend betekenen de cijfers dat gewone padden te vinden zijn in een op de honderd bomen. Dat geldt voor bosgebied met water op hun loopafstand, voor de voortplanting.

Lees ook: De paddentrek laat zien dat de liefde gewoon op straat zit

Waarom padden de hoogte zoeken – voor voedsel, beschutting, zich schuilhouden, of het vermijden van de paddenvlieg die ze verschrikkelijk kan belagen – is nog de vraag. Wel is duidelijk dat er nog veel bij te leren is over wilde dieren waarvan het doen en laten overbekend lijkt. En: dat meer dieren dan al werd gedacht aan ouderdom lijdende bomen, met scheuren en holtes, onmisbaar vinden.

De Engelse padden hebben een voorkeur voor de bos- of waterwilg. Die heeft prima beklimmingseigenschappen voor een niet-natuurtalent. Want dat is de pad, met zijn korte poten en relatief plompe lijf.

Het is even wennen aan het nieuwe beeld van de klimmende pad. Je gaat er anders van naar het landschap kijken. In Nederland lijken knotwilgen al helemaal ideaal… en zie daar! Vrijwel gelijk met de Engelse studie is er het signalement door bioloog Bram Koese. Op zijn vaste fietstocht door oneindig raaigrasland, ergens in het Groene Hart, stuitte hij op een knotwilgweggetje op iets schijnbaar raars. „Een gewone pad op de boom! Ik kijk het dier in de ogen. Roerloos zit ’ie tegen de kaarsrechte stam geplakt, als een rotsbeklimmer peinzend over de volgende greep”, schrijft hij in Schubben & Slijm, tijdschrift van RAVON, de amfibieën-, reptielen- en vissenbescherming.

Koese slaat daarop aan het tellen van boompadden – en komt erop uit dat minstens drie procent van de knotwilgen op een avond door padden zijn bezet.

Met wat goede wil is het dus een Engels-Nederlandse primeur. Er is zelfs één eerdere Nederlandse bijdrage. Een eenzame, wat bezorgde vraag op een natuurforum, uit 2016. „Ik zag een pad in een boom. Is dat normaal?” Welgeteld nul antwoorden. Maar de boompad, hij bestaat.