Toen ik twintig jaar geleden begon met lesgeven, schreven oudere heren nog veel over seks. In elk klasje kwam wel een gewezen huisarts of advocaat aanzetten met een fantasie over tweelingzussen in een badkuip. Jongere studenten keken er vreemd van op, wat die heren nooit schenen te merken.
Iemand vroeg wel eens voorzichtig wat die scènes te betekenen hadden, maar dan zei zo’n meneer: „Nou, mijn hoofdpersoon Joost fantaseert graag over naakte tweelingen. Dat wordt allemaal uitgelegd in de slotscène, als blijkt dat de jonggestorven moeder van Joost een tweelingzus in Lombardije heeft.” En hup, daar werd weer een witte borst met zeepschuim ingesmeerd. Mijn eerbied voor oudere heren bekoelde.
Ik overwoog in de les quasi gemoedelijk te zeggen: „Joh, Gerard, dat hoeft tegenwoordig niet meer, hoor!” Maar dan zou Gerard tegenwerpen dat seksuele fantasieën de sleutel tot het karakter van de hoofdpersoon vormden. Wat gedurende de jeugd van die heren nog „de grootse zonde” was (Elsschot), was in korte tijd veranderd in de hoeksteen van de identiteit. Dat zou ik die oude heren op hun levensavond niet meer uit het hoofd praten.
Jongere aspirant-schrijvers kozen, als ze het karakter van hun personage wilde duiden, eerder voor een trauma of een niet op tijd gediagnosticeerde stoornis. Hoe schreven we eigenlijk voordat de psychologie was uitgevonden? De helden van Shakespeare lopen ook geweldig te piekeren over hun angsten, hun verlangens en hun kwellingen. Maar als het te lang duurt, laat Shakespeare een spook opkomen of steken ze elkaar allemaal overhoop met hun degens.
Heel onprettig werd het toen de erotische beschrijvingen van een zekere Johan-Huib de sadistische kant op gingen. Ik belde Ger, mijn oude schrijfleraar of we een verhaal op morele gronden mochten beoordelen.
„Nooit”, zei hij.
Daar was ik al bang voor geweest. Dat was het dogma waar ik mee was opgegroeid. Hoezeer ik mijn hersens ook pijnigde, ik kon geen enkel argument bedenken waarmee ik de discussie over vrijheid van meningsuiting, autonomie van de kunstenaar, boekverbranding en de totalitaire staat in mijn voordeel kon beslechten. Ik stond machteloos.
De seksmannetjes werden natuurlijk steeds ouder en zouden te zijner tijd uitsterven, maar dan was ik misschien al met pensioen.
Met tegenzin ging ik naar de les. „We beginnen met het verhaal van Johan-Huib”, zei ik.
„Dat verhaal heb ik niet uitgelezen”, zei Rita. „Johan-Huib, ik wil die afschuwelijke stukken over vrouwen niet meer lezen.”
„Maar dat ben ik niet, dat is Joost!”, riep Johan-Huib.
„Ik heb geen zin in jouw Joost”, zei Rita vinnig.
„Wat vind jij, Nicolien?”, vroeg Johan-Huib. „Als ik hier niet mag schrijven wat ik wil...” En daar gingen we: vrijheid van meningsuiting, autonomie van de kunstenaar, censuur, boekverbranding. Als Johan-Huib niet over borsten en nijptangen mocht schrijven, zaten we volgende week in een totalitaire staat.
„Je mag het wel schrijven”, zei Rita. „Als ik het maar niet hoef te lezen.”
Ik stond paf. Daar zou ik nooit aan gedacht hebben.
Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams tijdens zijn vakantie.