Door de groeiende woningnood werd de afgelopen jaren de roep om een minister van Volkshuisvesting steeds groter. Die minister kwam er. En hij liet er geen gras over groeien. Binnen enkele weken presenteerde Hugo de Jonge (CDA) zijn veelbelovende Nationale Woon- en Bouwagenda. Daarin kondigde hij de bouw van 900.000 woningen aan tot en met 2030. Hiervan moet twee derde deel betaalbaar zijn: sociale huur, middenhuur tot 1.000 euro en koop tot de NHG-grens (355.000 euro). Ook moeten gemeenten elk een eerlijke bijdrage leveren aan de huisvesting van bijzondere doelgroepen als zorgvragers, vergunninghouders en spoedzoekers, door toe te werken naar 30 procent sociale huur. Kortere procedures moeten gemeenten hierbij helpen. Ook is geld verdeeld om mobiliteitsknelpunten op te lossen, waardoor woningbouw mogelijk wordt. Dit beleid is inmiddels verankerd in Nationale Prestatieafspraken tussen Rijk, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Aedes en Woonbond.
Nu komt het aan op de uitvoering. Rijk en provincies leveren hieraan veel nuttige bijdragen door investeringen in Woningbouwimpuls, aanjagers, impulsteams en versnellingsteams. Deze inzet is waardevol, maar incidenteel van aard.
Bij de structurele regierol van de overheid die minister De Jonge voorstelt gaat het mis. Deze staat helaas ver af van de uitvoering. Rijk en provincie maken samen afspraken. De hogere overheden moeten de lagere overheden vervolgens aan deze afspraken houden. Het Rijk en de provincies willen daarom van de gemeenten exact weten hoeveel woningen de komende jaren (per jaar) gebouwd gaan worden. In die lijn Rijk-Provincies-Gemeenten wordt een administratieve werkelijkheid gecreëerd die niet bijdraagt aan versnelling van woningbouw. Dat is scorebordplanologie. Er is sprake van micromanagement van een macroprobleem. De sturing dreigt hiermee vooral theoretisch, beleidsmatig en kwantitatief te worden.
Haalbaarheid toetsen
Een tweetal voorbeelden. Het Rijk vraagt provincies om in de zomerperiode met gemeenten, corporaties en bouwers de haalbaarheid van plannen te toetsen. Dit moet bijdragen aan een gezamenlijke prioriteitstelling en versnelling van deze plannen. Dat gaat niet lukken in één zomer, als je bedenkt dat bouwplannen doorgaans een doorlooptijd van vele jaren hebben.
En provincies vragen gemeenten om in diezelfde drie maanden het aandeel sociale huur in hun woningbouwplannen te verhogen. Maar die plannen zijn doorgaans na veel onderhandelingen met ontwikkelaars en bouwers uitgewerkt. Theorie en praktijk lijken in de gekozen ordening ver van elkaar af te drijven.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data88732997-e44b6b.jpg)
Daar wringt de schoen. De gekozen invulling van regie versterkt de uitvoeringskracht bij gemeenten niet, terwijl juist gemeenten het dichtst op de uitvoering zitten. Zij zouden daarmee de sleutel voor versnelling of vertraging in handen hebben. Gemeenten kampen echter met een groot personeelstekort. Verkeerskundigen, planologen, vergunningverleners en plantoetsers zijn niet aan te slepen. In plaats van zich druk te maken over de uitvoering van woningbouwplannen zijn zij nu bezig afspraken te maken met de provincie en het Rijk. Dit leidt af van het eigenlijke werk. Dat is jammer, want in de Nationale Woon- en Bouwagenda zit een goede probleemanalyse waar Rijk en provincies ook in de spiegel kijken. Uit die probleemanalyse blijkt dat procedures eenvoudiger moeten. Op Rijksniveau moet de interdepartementale samenwerking beter, zoals rond het stikstofdossier en de netcongestie. En meerdere provincies waren de afgelopen jaren (overigens vaak ook terecht) niet behulpzaam bij allerlei woningbouwontwikkelingen, vanwege hun coördinerende rol rond bijvoorbeeld een goede ruimtelijke ordening, landschap en mobiliteit.
Stijgende bouwkosten
Dit is allemaal nog niet opgelost. Het vraagt tijd om in de nieuwe rollen te groeien. Die tijd is er niet. De bouw dreigt stil te vallen doordat grondstoffen steeds schaarser worden, bouwkosten stijgen en het eerdergenoemde personeelstekort groot is. Bovendien zijn veel gemeenten niet meer in de positie om marktpartijen te sturen. Grondposities zijn afgebouwd. De markt heeft het grotendeels overgenomen.
Een sterk regisserende overheid is nodig. Dat staat buiten kijf. Met de nu voorgestelde, vrij technocratische ordening gaan we het niet redden. We hebben doorzettingsmacht en realisatiekracht nodig, liefst op een zo laag mogelijk niveau.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/07/data88735886-3fbf6c.jpg)
En de weg naar een oplossing zal onorthodox moeten zijn. Bijvoorbeeld door een noodwet met de verplichting voor marktpartijen om in heel Nederland op alle locaties twee derde deel betaalbare woningen te bouwen. Door planprocedures te verkorten met een dwingender stem van de mensen die nog geen dak boven hun hoofd hebben. Door Finland te volgen in een wettelijke verankering dat alleen op overheidsgronden gebouwd mag worden, om speculatie tegen te gaan. Door nieuwe woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad door splitsing, vriendschappelijk samenwonen (friends-wonen) of hergebruik van lege ruimtes. En door publieke projectmanagementbureaus van meerdere gemeenten samen.
Met het huidige woningtekort en de grote knelpunten op de woningmarkt kunnen we het ons niet veroorloven om vooral druk te zijn met scorebordplanologie en overheidslagen die op elkaar gaan toezien. Dat gaat niet versnellen. Versnelling komt door focus op de uitvoering: een sterker lokaal bestuur met een set krachtige instrumenten.