Mijn eerste vriendje heette Terik. Hij was mijn beste en trouwste kameraad. Ik kon altijd van hem op aan. „Jij met je Terik!” zei mijn oudere zus vol verachting. „Terik bestaat niet eens!”
Haar vriendje was Erik. Erik van de kapper, vijf huizen verderop. Mijn zus mocht bij hem spelen, maar ik niet.
„Als Nicolien zegt dat Terik bestaat, dan bestaat hij”, zei mijn vader.
Vijf jaar geleden bezochten mijn echtgenoot en ik een expositie over de Maya’s. De Maya’s hadden de gewoonte om de hoofdjes van hun pasgeboren kinderen in een klem te persen, opdat ze een mooi punthoofd kregen. Ook hingen ze een band met een kraal en een touwtje om het hoofd. Zo werden die kinderen scheel en keken ze altijd naar het hogere.
„Keuren wij dit af of oordelen we niet over een andere cultuur?” vroeg ik.
„Wie zal het zeggen?” zei Thijs filosofisch.
„Jezus”, zei ik ferm. „In dit soort gevallen vraag ik altijd even aan Jezus wat hij ervan vindt. En ik zal je zeggen: Jezus is hier faliekant op tegen.”
Thijs keek ervan op. Ik had hem nog nooit over mijn gesprekken met Jezus verteld, hoewel we al tien jaar samen waren. Sindsdien vraagt hij weleens hoe Jezus over het een of ander denkt.
Ik keer dan binnenwaarts en negen van de tien keer kom ik weer buiten met de mededeling dat Jezus er geen uitspraken over doet. Hij kijkt me wel even aan met zijn grote, bruine ogen, maar dan haalt hij zijn schouders op en loopt hij weer door. Zo is hij nu eenmaal. Zelfs voor mij maakt hij geen uitzondering, en dat is wel jammer, maar het zou erger zijn als het anders was.
Sinds die Maya-tentoonstelling weet ik wél dat Jezus tegen alle vormen van verminking is: het uitrekken van oren, nekken en lippen en besnijdenis van zowel meisjes als jongens. Ook het vetmesten van sumoworstelaars keurt hij af. Ik heb hem weleens gevraagd waarom hij niet ‘Gij zult niet verminken’ heeft gepredikt, maar daar reageert hij dan weer niet op.
„Die Jezus van jou is gewoon de stem van je geweten en een alibi voor afwijkende meningen”, zegt Thijs.
Maar dat klopt niet, want Jezus en ik zijn het lang niet altijd met elkaar eens. Zo tilt hij minder zwaar dan ik aan het verbreken van menselijke banden. ‘Als je niet welkom bent, schud het stof van je voeten en ga verder.’
Dat bewonder ik, maar ik kan het niet navolgen.
„En welke gedaante heeft die Jezus van jou?” vraagt Thijs. „Is het de man die de onvruchtbare wijnstok vervloekte of de man die de armen zalig verklaart?”
„En waar woont die Terik van jou dan?” vroeg mijn zus.
„Ik laat het alleen aan papa zien”, zei ik.
Hand in hand liepen mijn vader en ik naar de winkelstraat, tot voorbij de melkboer. Ik wees omhoog. Terik woonde boven de dierenwinkel. Mijn vader knikte, en toen gingen we weer naar huis.