Opinie

Het Bobby Fischer-dilemma

Nicolien Mizee

Bobby Fischer was een groot schaker en een rare, nare man. Toen zijn dood in 2008 tijdens het Tata Steel-schaaktoernooi werd bekendgemaakt, stond de helft van de aanwezigen op om te applaudisseren ter nagedachtenis aan een groot schaker. De andere helft bleef zitten uit weerzin tegen de paranoïde antisemiet.

Sindsdien vraag ik me een paar keer per jaar af wat ik zou doen. Misschien is onze reactie negen van de tien keer afhankelijk van het gedrag van degene naast ons. Tijdens klassieke concerten klap ik altijd mee als degene naast me begint.

De aanleiding van mijn nutteloze gedachtecirkel ligt in het verleden. In 1972 kwamen mijn zusje en ik in onze nachtjaponnen de kamer in, waar mijn vader ademloos voor de televisie zat. „Zwijg, kinderen!”, zei hij en hief zijn hand afwerend op. Na een tijdje vroeg ik fluisterend: „Wie moet er winnen, papa?”

„Fischer schaakt beter”, zuchtte mijn vader”, „maar Spassky is aardiger”. Het probleem in een notendop.

Twee dingen pleiten in het voordeel van Fischer. De match tegen Spassky viel in de Koude Oorlog en werd gezien als een confrontatie tussen het vrije Westen en het perfide communisme. Zo kwam die arme, vaderloze jongen uit Brooklyn op een wel heel hoge stoel terecht.

Fischer was gek. Daar kon hij niets aan doen. De Amerikaanse sportverslaggever Dick Schaap, die zich als een vader ontfermd had over de jonge Fischer, schreef goedmoedig: „Bobby heeft twee grote deugden: hij is nooit saai en hij is knettergek. Als ik hem weer zie, zal ik het u melden.”

Ze zouden elkaar nooit meer zien. Schaap overleed in 2001. Fischer was toen allang van het schaaktoneel verdwenen. Hij weigerde zijn titel te verdedigen, maar bleef zichzelf als wereldkampioen beschouwen. Hij belandde in Pasadena in de gevangenis omdat hij per abuis voor een bankrover werd aangezien.

In 2005 ontvluchtte Fischer Amerika wegens belastingschulden. IJsland bood hem het staatsburgerschap aan. De persconferentie die Fischer bij zijn aankomst in Reykjavik gaf, is nog altijd op YouTube te bekijken.

Een jonge journalist stelt een vraag. Fischer kijkt hem loerend aan. „Ben jij de zoon van Dick Schaap? Ben jij een Jood?”

„Net als u”, antwoordt de jongeman.

„Jouw vader was ooit een vriend van me. En toen heeft hij, als een echte Joodse slang, over me geschreven dat ik knettergek ben.”

„Dat weet ik”, zegt Jeremy Schaap kalm. „En u heeft vandaag nog niets gedaan dat die woorden zou weerleggen.”

Er volgt een zinderende stilte. Secondenlang kijken de mannen elkaar aan, tot Schaap wegloopt.

Jeremy werd net als zijn vader een gerenommeerd journalist. Maar beroemder dan alle stukken die hij schreef, werd die lange, lange stilte.

Later zei Schaap: „Ik was na die persconferentie eerder aangeslagen dan kwaad. Ik kwam naar IJsland om de beste schaker aller tijden te spreken, en ontmoette een bange jongen die niet wist hoe hij ooit nog thuis moest komen.”

Klappen of niet klappen? Wat zou Jezus doen? Niet klappen, denk ik. Hij zou glimlachen. Met grote, blinkende ogen.

Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams tijdens zijn vakantie.