Necrologie

Claes Oldenburg wilde met zachtaardige pop-art de Amerikaanse droom uitvergroten

Claes Oldenburg (1929-2022) Claes Oldenburg maakte gigantische, knuffelbaar uitziende objecten, kunst met een humor die nooit cynisch werd. Maandag overleed hij op 93-jarige leeftijd.

Claes Oldenburg bij een opening in Philadelphia in 2011.
Claes Oldenburg bij een opening in Philadelphia in 2011. Foto Alex Brandon / AP

Dat pop-artkunstenaar Claes Oldenburg ook performancekunstenaar was, blijkt uit zijn beroemdste kunstwerk: The Store, uit 1961. Dat jaar bestierde hij in New York een buurtwinkeltje waar hij een maand lang gewone winkelproducten verkocht: petticoats, korsetten, taarten, ham, maar allemaal nagemaakt. De taartjeswinkel bestieren was een performance en pop-art ineen, toegankelijke kunst met kwinkslag. Of, zoals Oldenburg zelf zei: „Ik ben voor een kunst die politiek-erotisch-mystiek is, die iets anders doet dan op haar k… zitten in een museum.”

Kunst die niet op haar kont zat maar actief de Amerikaanse droom uitvergrootte, dat kenmerkte het werk van Oldenburg (Stockholm 1929). Maandag overleed hij op 93-jarige leeftijd in zijn huis in Manhattan.

Hij was zoon van een Zweedse diplomaat en was nog een kind toen zijn familie naar de VS emigreerde. Van 1946 tot 1956 volgde hij kunstopleidingen in New York en Chicago, waarna hij zich in New York vestigde. Daar ontmoette hij Jim Dine, Red Grooms, Allan Kaprow, raakte thuis in het performancecircuit en maakte in 1957 zijn eerste zachte sculptuur, door een dameskous te vullen met kranten. Zo ontstonden zijn ruimtelijke objecten, kleding en etenswaren voorstellend.

Ze werden genaaid door zijn eerste echtgenote, Patty Mucha, die ook meewerkte aan zijn performances van de jaren zestig. Hij liet bijvoorbeeld een gat graven door grafdelvers en organiseerde in 1965 een bijeenkomst waar iedereen moest blijven staan. Alleen bezoekers die een Mickey Mouse-masker opzetten, mochten gaan zitten. Uitgezonderd Marcel Duchamp, die mocht ook zo wel gaan zitten, want hij was oud. En hij was Marcel Duchamp.

The Flying Pins bij de technische universiteit in Eindhoven, ontworpen door Claes Oldenburg en Coosje van Bruggen en onthuld in 2000.

Foto ANP / Paulien van de Loo

Speels en fetisjistisch

Met zijn objets trouvés gold Duchamp als voorloper van de pop-art, al was er verder weinig Europees aan deze kunst die het Amerikaanse leven omarmde, en andersom ook door Amerika werd omarmd. Zelden werd een nieuwe kunststroming zo populair. Dat gold ook voor de grote knuffelbaar uitziende objecten van Claes Oldenburg, kunst met een humor die nooit cynisch werd. Vergeleken met de glanzende pop-art van Warhol of Lichtenstein, of meer nog de glanskunst van Koons later, is Oldenburgs werk zachtaardig. Door zijn aanraakbaarheid is het zowel speels als fetisjistisch.

Zijn eerste solotentoonstelling was in 1959 in de Judson Gallery in New York, figuratieve tekeningen en papier-machéfiguren. In 1966 kreeg hij een solotentoonstelling in het Moderna Museet in Stockholm, daarna volgden het MoMA in New York (1969), de Tate Gallery in Londen en andere musea. In elk overzicht van de pop-art komt hij voor. Ook kregen hij en zijn Nederlandse vrouw Coosje van Bruggen vanaf de jaren tachtig verschillende kunstprijzen en eredoctoraten bij kunstopleidingen. In 1992 kocht het echtpaar een kasteel in Frankrijk bij de Loire om te vullen met de eigen designcollectie.

Claes Oldenburg, Screwarch (Schroefboog), 1982.

Foto Ronald van den Heerik/Hollandse Hoogte

Lees ook: Herinneringen aan Coosje Oldenburg

Oldenburg en Van Bruggen ontmoetten elkaar in Amsterdam in 1970, bij een tentoonstelling van zijn werk in het Stedelijk Museum, waar zij als curator werkte. In 1977 trouwden ze en ze gingen samenwerken aan de grote buitenbeelden die hij intussen was gaan ontwerpen. Een vroeg exemplaar is de troffel (1971-’76) die bij het Kröller-Müller Museum staat. Samen voorzagen ze, tot haar overlijden aan borstkanker in 2009, de wereld van ruim veertig reuzenobjecten: een veiligheidsspeld, zaag, nijptang, klokhuis, badmintonshuttle, pijl en boog, paraplu en meer. Vaak waren ze half in de grond gestoken, een omgevallen reuzenijsje ligt ondersteboven op een dak in Keulen, torenhoog.

Fiets van 46 meter

Ze zijn reusachtig. Een installatie met bowlingbal en rondvliegende kegels in Eindhoven meet ruim 37 meter, in een park in Parijs steken uit het gazon delen omhoog van een begraven fiets die 46 meter lang lijkt te zijn. In Los Angeles, waar Oldenburg in 1963 heen verhuisd was, vormt een huizenhoge verrekijker de ingang van een kantoorgebouw van architect Frank Gehry.

Het kon niet groot genoeg zijn. In de tuin van Museum Boijmans Van Beuningen staat een gebogen schroef (1977). Dit was een serieus ontwerp voor een brug in Rotterdam, dat koos voor de conventionelere Willemsbrug. Los daarvan was een vergelijkbaar ontwerp voor een kantoorgebouw in Cleveland, Ohio, afgewezen vanwege de seksuele dubbele betekenis van het woord screw in het Engels. ‘Meet you at the screw’ – te dubbelzinnig. In het Nederlands speelt dat niet. Dus mocht de stad nog eens een opvallende brug willen, er ligt een plan.