Op kamp met groep 8: ‘Wie als eerste slaapt, wordt geprankt’

De kinderen van de Witte Vlinder De laatste dagen van groep acht zijn aangebroken. Zouden de leerlingen er anders voor hebben gestaan als ze op een andere basisschool hadden gezeten?
Op de slaapzaal van de jongens hangt Fajr aan een balk. „Ouders zijn bang dat hun kind slechter presteert in een klas met kinderen uit achterstandswijken. Ten onrechte.”
Op de slaapzaal van de jongens hangt Fajr aan een balk. „Ouders zijn bang dat hun kind slechter presteert in een klas met kinderen uit achterstandswijken. Ten onrechte.” Foto Dieuwertje Bravenboer

Al voor de pannenkoeken en het bosspel op de eerste avond van het schoolkamp vechten leerlingen tegen de slaap. Ze zaten vandaag uren op de fiets. Eerst van basisschool De Witte Vlinder in Arnhem naar de kamplocatie in de bossen bij Oosterbeek. Toen naar het zwembad in Ede, zestien kilometer verderop, en weer terug naar het kamp. Wel honderd kilometer, denkt Christiano.

Niet iedereen kan goed fietsen. Meester Berrie van den Bovenkamp en juf Irma Schouten, die de groep de komende twee dagen en nachten begeleiden, moesten sommige leerlingen letterlijk vooruit duwen. Gelukkig, zegt Berrie, heeft hij tegenwoordig een elektrische fiets.

Buiten, op het kampterrein van de lokale scouting, voetballen een paar jongens en meiden. Binnen in de verduisterde ‘chill-ruimte’ hangt de rest loom in een lichtspektakel van zaklampen en discolampen. Wie binnenkomt, moet bukken voor rondvliegende badslippers.

In het hoofdgebouw ligt de kamer van de meiden er gezellig bij. Kleding en handdoeken hangen netjes over de houten balken, bergen snoep naast de slaapplekken. In die van de jongens liggen luchtbedden, chips- en slaapzakken schots en scheef door elkaar.

Het ruikt hier ánders, vindt Qwendolyn die samen met Saleisha de rondleiding verzorgt. „Op onze kamer ruikt het naar bloemetjes, hier…”

„… stinkt het raar”, zegt Saleisha. Zij is „moe en hyper tegelijk”. Maar slapen zit er voorlopig niet in. „Wie als eerste slaapt, wordt geprankt”, zegt Qwendolyn.

Saleisha: „Wij blijven dus tot zeven uur wakker.”

De laatste weken van groep acht zijn aangebroken. Nog een paar dagen les, nog wat laatste scènes oefenen voor de eindmusical op 20 juli en dan het onvermijdelijke afscheid. Van de school, van meester Berrie en van elkaar.

Het grootste deel van de klas gaat na de zomervakantie naar het vmbo, een leerling gaat naar de havo, twee naar het vwo en een naar het gymnasium - bijna een kwart van het totaal. Landelijk gaat gemiddeld zo’n vijftig procent naar de havo of het vwo.

Op de Cito-toets in april scoorde de klas beter dan verwacht. Negen leerlingen haalden een heel niveau hoger dan het schooladvies in februari. Daarmee kunnen ze in theorie alsnog naar een andere middelbare school. Naar de havo in plaats van naar het vmbo. Of naar vmbo-t, in plaats van naar vmbo-kader. Vier van de negen leerlingen kozen daarvoor, na gesprekken tussen hun ouders en de school. De anderen blijven bij de keuze die ze in februari maakten. Hun ouders willen niet meer wisselen, zegt Berrie van den Bovenkamp. „Die vinden het prima zo en denken: laat het eerst maar eens zien, je kunt altijd nog naar een hoger niveau. Ze kijken veel meer naar de intrinsieke motivatie van hun kind en zijn bang dat ze er straks op de middelbare school de hele tijd achteraan moeten zitten. Dat geeft stress voor beide partijen, denken ze.”

Hoge verwachtingen

Zouden deze kinderen het anders hebben gedaan als ze op een andere school hadden gezeten, vroeg Van den Bovenkamp na de schooladviezen in februari.

Waarschijnlijk wel, zeggen vrijwel alle deskundigen aan wie NRC de vraag de afgelopen maanden voorlegde. Al is er, waarschuwen ze, geen eenduidig antwoord te geven.

Prestaties van leerlingen hangen van veel factoren af. Hun intelligentie, motivatie en werkhouding, uiteraard. Maar ook de opleiding en herkomst van hun ouders speelt een rol. Wordt er thuis Nederlands gepraat? Worden ze geholpen met hun schoolwerk en gestimuleerd om goed hun best te doen? Ligt de lat hoog of wordt school niet zo belangrijk gevonden?

Hoge verwachtingen vormen een cruciale factor, zei Trudie Schils, hoogleraar onderwijseconomie aan de universiteit van Maastricht, in de eerste aflevering van deze serie. „Als er weinig van kinderen wordt verwacht, gaan ze zich daar naar gedragen.”

En dan is er de factor segregatie. Als ouders kunnen kiezen, sturen ze hun kinderen het liefst in hun eigen sociale bubbel en in hun eigen wijk naar school. „De schoolsegregatie naar ouderlijk opleidingsniveau en inkomen van ouders is groter en neemt niet af”, signaleerde de Onderwijsinspectie dit voorjaar in de Staat van het Onderwijs. Het betekent in de praktijk dat op de Witte Vlinder vrijwel alleen maar leerlingen zitten uit de Geitenkamp, waar mensen wonen die meestal niet hebben gestudeerd, vaker werkloos zijn en gemiddeld minder inkomen hebben. Terwijl de twee basisscholen in de directe omgeving van de Witte Vlinder relatief veel leerlingen hebben uit de welvarender wijken de Paasberg en Angerenstein, met hoger opgeleide ouders en een hoger inkomen.

Meester Berrie bakt pannenkoeken met Enes. Foto Dieuwertje Bravenboer

Dat maakt nogal wat uit voor de schoolresultaten, weet econoom Bastian Ravesteijn van Erasmus School of Economics. Hij doet al jaren onderzoek naar onderwijssegregatie en via de website KansenKaart.nl kan hij op postcodeniveau laten zien hoe sterk die is. Neem het verschil in de zogeheten streefniveaus van scholen, het niveau dat leerlingen in groep acht idealiter zouden moeten halen. „Je ziet op onze kaart dat ongeveer 32 procent van de kinderen uit de Geitenkamp op de eindtoets in groep 8 het streefniveau voor rekenen behaalt”, zegt Ravesteijn. Een paar kilometer verderop in Rozendaal – een van de rijkste gemeenten van Nederland, haalt ruim 90 procent dit streefniveau.

Kinderen uit sociaal economisch zwakkere buurten hebben er baat bij als ze naar meer gemengde scholen gaan. Zij profiteren van het ‘peerlearning-effect’, zegt Paul Leseman, hoogleraar orthopedagogiek aan de Universiteit Utrecht. Hij onderzocht dit voor de gemeente Utrecht, waarbij kinderen uit verschillende buurten met verschillende economische en culturele achtergronden werden gemengd. Resultaat: leerlingen uit de achterstandswijken gingen beter presteren in de gemengde klas. „Het had duidelijk positieve invloed op hun taal en grammatica.” En: „Het had geen nadelige gevolgen voor de kansrijkere kinderen.”

Dat laatste is een hardnekkig misverstand, zegt Eddie Denessen, hoogleraar sociaal-culturele achtergronden en differentiatie in het onderwijs. „Ouders zijn bang dat hun kind minder goed gaat presteren als het bij kinderen in de klas zit uit achterstandswijken. Ten onrechte. Het punt is: leraren stemmen onderwijs af op de groep. Als ze een klas hebben met alleen maar kinderen uit achterstandswijken, leggen ze de lat vaak lager. We zien leerlingen groeien als ze in gemengdere klassen zitten. Uiteindelijk hebben de leerlingen met de laagste sociaal economische status daar het meest baat bij.”

Ballonnen

Toch kan ook een school in een kansarme wijk het verschil maken voor leerlingen. Aan de andere kant van de Rijn, in Arnhem Zuid, hangen ballonnen en slingers bij de ingang van basisschool Het Mozaïek. De school, gelegen in Immerloo, een van de armste wijken van Nederland, heeft net als De Witte Vlinder een zware schoolweging. Die weging, een score tussen 20 en 40, wordt berekend op basis van sociaal-economische factoren, zoals opleidingsniveau van de ouders, land van herkomst, en of ouders in de schuldsanering zitten.

Op het Mozaïek zitten bijna zeshonderd leerlingen, samen 45 nationaliteiten, die vaak niet of nauwelijks Nederlands praten als ze binnenkomen. Maar hier haalt bijna 60 procent de streefniveaus en gaat de helft van de leerlingen na groep acht naar de havo of het vwo.

De school werd vorige maand voor de elfde keer uitgeroepen tot ‘excellente school’, een predikaat dat de Onderwijsinspectie onlangs aan veertien reguliere basisscholen uitdeelde. In een van de lokalen zit directeur Carola Peters met vijf mensen uit haar team om uit te leggen wat hun geheim is. Het belangrijkste: een duidelijke visie op onderwijs die het hele team deelt en uitdraagt. „Wij geloven er heilig in dat deze kinderen niet anders zijn dan andere kinderen en net zoveel kunnen. En dat ze kennis nodig hebben om verder te komen.”

Kennis stapelen, noemen ze het hier. Waarbij het team uitgaat van leermethodieken die gebaseerd zijn op wetenschappelijke kennis, veel bij elkaar te rade gaat en elkaars lessen observeert.

„Kennis is belangrijk”, zegt Peters. „Als kinderen thuis hulp krijgen, worden de gaten in hun kennis wel aangevuld. Voor deze kinderen geldt dat in mindere mate, omdat ze van huis uit een ander cultureel kapitaal hebben. We leren ze ook: als je iets wilt snappen, moet je veel oefenen en verbanden leren leggen.”

Saleisha en Qwendolyn maken lol op de meidenkamer. Foto Dieuwertje Bravenboer

Ouders worden „heel actief” betrokken bij de school. Eens per drie weken is er een bijeenkomst waarop het team uitleg geeft over thema’s als woordenschat, of hoe hersenen van jonge kinderen werken. „We leren ouders wat ze zelf thuis kunnen doen”, zegt juf Lisa Soleimani (groep 2).

Peters: „De meeste ouders willen dat hartstikke graag.”

„Maar je moet ze wel meenemen”, zegt Soleimani. „Een band kweken.”

Ook belangrijk: de school heeft hoge verwachtingen. Peters: „We zeggen niet: ach, je hebt het thuis lastig, doe maar rustig aan en ga naar het vmbo in plaats van naar de havo.” Het is hier eerder andersom, zegt juf Silke Bodd (groep 8): „Hoe knap is het als je thuis niet geholpen wordt en het eigen kracht tóch goed doet? Hup, natuurlijk kan jij naar de havo!”

Veldmuis

Terug naar de bossen bij Oosterbeek. Terwijl Jelina en Lisa een ruzie uitpraten, rent een veldmuis dwars door de keuken waar juf Irma zwartgeblakerde restanten pannenkoek van het fornuis bikt. Gillend rennen de meiden weg. „Ho stop!”, zegt meester Berrie. „We moeten nog even praten. Wat was er aan de hand?”

„Ik wilde naar buiten en toen sloeg zij de deur dicht tegen m’n elleboog”, zegt Lisa.

„Per ongeluk, meester! Maar toen sloeg zij mij heel hard”, zegt Jelina.

Meester Berrie: „Oké, hoe lossen we dit op?”

Jelina: „Niet meer slaan.”

Lisa: „En sorry zeggen. Sorry.”

Meester Berrie: „Goed opgelost.”

Irma: „En nou die muis vangen, dames.”

„Moet degene die heeft overgegeven het zelf opruimen?”, vraagt een van de leerlingen met een bleek gezicht. Hoe hij zich voelt? „Mag ik een scheldwoord zeggen? K.U.T.”

Even later staat hij vrolijk buiten waar meester Berrie de complexe regels van het spel Levend Stratego uitlegt.

„Dus als je straks wordt getikt door iemand met een lager cijfer, wat ben je dan?”

In koor: „Dood, meester.”

„En wat moet je dan?”

„Een nieuw kaartje halen.”

„Oke, mensen: go!”

Joelend verdwijnt de klas tussen de bomen.