De werkelijkheid is vaak vreemder dan fictie, wordt er gezegd. Maar Hans Hagen haalt dit cliché met zijn nieuwe boek vakkundig onderuit. Niet dat dit wil zeggen dat Bliksemkind van a tot z aan de fantasie ontsproten is, integendeel. Het verhaal over Yoko die door de bliksem getroffen wordt en bijkomt met een steen in haar hand die over geneeskrachtige eigenschappen beschikt, berust direct op een ooit door Hagen gelezen nieuwsberichtje in The Jakarta Post (uit 2009) over de exploitatie van een Indonesisch jongetje als wonderdokter. Sterker nog, de plot van Bliksemkind volgt min of meer het oorspronkelijke krantenverhaal. Net zoals de negenjarige Ponari indertijd overkwam, zet ook Yoko’s familie het kind in voor hun eigen gewin en dat van het dorp wanneer ze zich realiseren dat er in de wondersteen handel zit.
Kinderuitbuiting
Schrijven over door armoede gedreven kinderuitbuiting is niet nieuw voor Hagen: hij deed dit ook al in Verkocht (2007), dat de Woutertje Pieterse Prijs won, en Het hanengevecht (2012). Maar wat wel nieuw is, is de magisch-realistische aanpak van dit onderwerp. Zo ligt het vertelperspectief niet alleen bij Yoko, maar ook bij de bliksem, de steen, het rijstveld waarin Yoko gevonden wordt, het krakkemikkige bed van Yoko’s grootmoeder, het oude bad met heilig regenwater waarmee de toverkracht van de steen kan worden geactiveerd, de groeiende rij vol ‘zielenpieten’ die genezen willen worden, et cetera. Hagen laat ze allemaal een deel van het eigentijdse wonderverhaal vertellen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data24274558-1992dd.jpg)
Dat doet hij overtuigend: net als Andersen en Paul Biegel verstaat Hagen hier de sprookjesachtige kunst om vanuit de dubbelzinnigheid van de taal (dode) dingen een ziel toe te dichten. Ronduit betoverend bijvoorbeeld is de manier waarop hij de bliksem tot leven brengt: ‘Ik was helemaal uitgerust./ Ik had lang en loom liggen slapen,/ tot die bloedhete dag./ Het vocht in de lucht had me wakker gekust./ Het zware vocht en de broeiende hitte./ Ik zoog mijn longen barstensvol./ Het begon lekker te gisten vanbinnen.’ Of het uitgedroogde rijstveld: ‘Bliksems, wat een spektakel./ Wat een spetterend vuurwerk boven mijn hoofd./ En het mooie was: eindelijk voelde ik weer regen.’
Barstje in zijn email
Prettig van deze vertelwijze bovendien is dat die het verhaal, ondanks zijn serieuze thematiek, lichtvoetig houdt. Zo valt er regelmatig zelfs wat te lachen. Zoals in het hoofdstuk waarin het bad vertelt hoe het, vóórdat het als heilig-waterreservoir ‘de schatkist’ van Yoko’s familie werd, ooit toebehoorde aan een stelletje rijke stinkerds die hem afdankte vanwege een barstje in zijn email. ‘Ik was er graag op mijn leeuwenpootjes vandoor gegaan’, merkt hij op. ‘Maar als bad ben je zwaar gehandicapt.’ Geestig is ook het verhaal van de dorpskruidenier die in net zo’n benepen zwendelaar verandert als Yoko’s grootmoeder. Vanuit het motto ‘als je het overtuigend brengt, slikken ze alles’, begint ze haar eigen wonderwater te verkopen: ‘Geen plaats in de rij?/ Hier te koop:/ dukun Yoko-water.’ Ondertussen kwijnt Yoko weg. Ze wil vrij zijn, en weer naar school kunnen gaan.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/nijlpaard.png)
Sommige stemmen, zoals die van de radio en het paardje, voegen weinig toe. Maar storend is dit niet. Hagens taalspel en zijn poëtische, ritmische voorleeszinnen maken ieder hoofdstuk het lezen waard. Daarnaast maken de Aziatisch aandoende, sprankelende kleurenillustraties die Martijn van der Linden bij de hoofdstukken vervaardigde een prachtig eenheid van Bliksemkind. Spitsvondig zijn de verzonnen kalligrafische tekens die de hoofdstukfiguren speels weerspiegelen. En net als Hagen suggereert ook Van der Linden magie in de werkelijkheid. In de bliksembol, het rijstveld, Yoko’s hand: in alles tovert hij gezichten middels een subtiel kalligrafie-achtig lijnenspel.
‘In het echt kan veel, maar in verhalen kan meer’, schrijft Hagen tegen het einde van Bliksemkind. De magische wijze waarop hij dit uitgangspunt heeft vormgegeven, bewijst zijn gelijk.