Was ik maar de benen van Wout van Aert. En als ik er niet twee kon zijn, dan op z’n minst toch één. Ik zou zo graag eens voelen hoe dat is: trappen en alles achter je aan stukken scheuren. Oppermachtig zijn. Die benen, ik kan er met open mond naar blijven kijken. De dikke strengen spieren, bollend en glanzend, als de ruggen van pasgeboren biggen strak naast elkaar tegen de moederschoot.
Die benen, ik raak er maar niet over uitgedacht terwijl ik fiets, door Franse dorpjes bij Nancy. Het is nog vroeg. Op elk plein doen opa’s suiker in hun koffie. Ze roeren. En praten. Moeders gooien frisgewassen lakens en witte onderbroeken op de lijn. Het is onmogelijk dat het bestaat, maar ze lijken zich hier niet bewust van de benen van Wout van Aert.
Alleen de verse zonnebloemen, even later in het veld, lijken van Wout te weten. Geel. En groen. Ze knipogen naar de wolkjes in de lucht: hebben jullie het gezien? Goed meegekeken deze week? Zagen jullie ook hoe die man in de gele trui dingen deed die we nooit zagen? In de aanval, tegen alle wielerwetten in. De rest bijkans declasserend, zo gemakkelijk leek het wat hij deed.
Was ik maar het hoofd van Wout van Aert. Desnoods voor heel even. Ik zou zo graag weten wat hij denkt. En voelen wat hij voelt. Hoe eenvoudiger iets lijkt, des te meer pijn het vaak doet. Het deed ook pijn, dat weet ik zeker, dat eindeloze demarreren aan onmogelijke snelheden richting Longwy. En die aanval op de Côte du Cap Blanc-Nez, tegen een panorama van krijtrotsen en helblauwe lucht. Het leek wel een film. Elke renner in het peloton wist wat daar ging gebeuren. Wat Jumbo-Visma daar ging doen. En niemand stak een stokje. Niemand kon een stokje steken. Het leek wel net niet echt.
En toch moeten ook die biggenruggen van spieren van Wout van Aert gekrijst hebben, inwendig. Daarom wil ik zo graag eens in dat hoofd. In de euforie van dat kunnen doen, zo kunnen winnen. Met die benen, waarvan lang de vraag was of ze ooit nog weer iets konden – of althans, één ervan. De rechter was drie jaar geleden nog helemaal kapot. Tijdens de tijdrit in die Tour viel Wout op een dranghek in een bocht. Het hek trok als een mes in de boter zijn dijbeen open, dwars door alle spieren heen. Het hechtwerk in het ziekenhuis ging met de Franse slag: alleen de huid werd dichtgenaaid. De spieren daaronder lagen op een hoopje door elkaar. Pas thuis in België werd daar wat aan gedaan.
Boeren werken op het land waar ik langs fiets. Ze hooien. Ronde balen sieren de geschoren aarde. Een roofvogel cirkelt sloom, tuurt naar een prooi. Dat is een sprinter, denk ik. Sloom als het kan. Snel als het moet. Wout van Aert is een hazewindhond. Onvermoeibaar dravend, harder, nog harder. Een hazewindhond met een verdrietig mondje van twintig centimeter op het dijbeen, van bil tot lies. Dat is zijn souvenir aan het dranghek in de Tour. Logisch dat hij nu andere souvenirs verzamelt, om dat litteken te doen verbleken. Groene truien. En gele.
De benen van Wout van Aert zijn niet gemaakt voor roemloos lossen, op een klim bijvoorbeeld. Als je zo’n gele trui toch moet verliezen, dan kan het alleen maar groots en meeslepend zijn.