‘Zmazonka’ is de titel van het leeuwendeel van Maria Barnas’ nieuwe dichtbundel Diamant zonder r. Het roerei dat haar grootmoeder op feestdagen maakte, is voor haar wat de madeleines en lindebloesemthee voor Proust zijn. Ze brengen de dichter terug in de kindertijd en ontsluiten haar herinneringen en gedachten. En vormen zo het startpunt van Barnas’ zoektocht naar de moeder van haar moeder. Al in het eerste gedicht van de ‘Zmazonka’-reeks wenst de dichter dat ze een diamant vindt: ‘Als ik goed om me heen kijk/ vind ik wel een diamant’. Zmazonka refereert aan het reële gerecht Smażonka (of Smarzonka, wanneer de Poolse letter z als twee letters wordt uitgescheven) uit de Silesische regionale keuken. Interessant genoeg hanteert Barnas een spraakverbastering (inderdaad zonder r!) als treffende uiting van haar eerste kennismaking met het Pools, die in haar kindertijd via de spreektaal verlopen is.
De diamant en de ontbrekende r uit de bundeltitel vinden we verderop ook in een van de brieven die opa aan oma in de oorlog ‘zonder diamant/ zonder r’ schrijft. Ook hij overbrugt via de taal de afstand naar zijn geliefde en ook hij verbastert de spreektaal tot schrijftaal: het Engelse woord ‘Darling’, dat hij kent van de Engelse radio, de zender van de vrijheid, wordt ‘Daling’. Het gedicht toont hoe taal laveert tussen spreektaal en schrijftaal, brieven en poëzie, tussen generaties. Talen zijn sociale fenomenen. Woorden huisvesten herinneringen.
Jezusverkondigende gek
In haar vijfde bundel doet Maria Barnas (1973) binnen haar oeuvre iets nieuws, al borduurt dit wel voort op haar vorige bundel Nachtboot, die voer langs de thema’s angst en depressie. Hier bleef de jezusverkondigende gek naamloos, terwijl het lyrisch ik binnen een groep dronken daklozen figureerde. Hier gaf de werkelijkheid de dichter een gevoel van leegte: ‘Ik wil wel weten welk leven ik heb ontweken want tussen de regels van Berlijn lees ik niets dan leegte.’ De leegte, angst, gekte blijft naamloos en onopgelost. Op het omslag van Diamant zonder r prijkt ook een boot. We zien vier dames in een boot poseren bij Scheveningen, nu in het volle zonlicht.
De relatief korte openingsserie van de nieuwe bundel is driestemmig: we lezen om en om de stemmen van de fontein, de föhn, en DE SCHREEUW (cursivering en hoofdletters zoals in de bundel aangegeven), die spreken en op elkaar reageren in een soort hoorspel of toneelstuk, binnen het hoofd van de dichter. De fontein lijkt nog het meest op een creatieve protagonist – misschien maar niet per definitie de dichter zelf. De rustgevende föhn sust en verzacht. DE SCHREEUW is antagonist, een stoorzender vol tegenwerpingen. Het levert een levendig gesprek op, dat zo begint:
Maakt schrijven over wat ik zou willen doen in plaats van gaan me een lafaard?
VRAAGT DE LAFAARD
Maakt denken dat schrijven een vorm van actie voeren is en twijfelen of denken vervangen moet worden door hopen me een nog grotere lafaard?
JE BENT NIET EENS NAAR POLEN GEGAAN OM DE MOEDERS TE ZOEKEN HOE MOETEN WIJ EEN GEZICHT KRIJGEN
Ik laat me weerhouden door stemmen die in mij strijden zelfs als ze zwijgen
Sssst… deze dingen vergen tijd…
DINGEN?
Voor een goed lopend gesprek heb ik een plein nodig dat zweeft
EEN NIEUWE TAAL!
De stemmen samen zetten de toon van de bundel. Het gesprek vormt een drijvende kracht in een zoektocht naar de ‘moeders’ in Polen, naar identiteit en naar het zelf. Voor deze zoektocht is een nieuwe taal nodig! Om met de filosofen Lacan en Luce Irigaray te spreken, die Barnas beiden noemt: er moet een kloof overbrugd worden, ‘een afgrond […] tussen het zelf en het ik’. Volgens Lacan herinnert iedere schreeuw het eigen lichaam aan eerdere door onszelf geslaakte schreeuwen en de daarbij horende pijnervaring. Op die manier ‘begrijpen’ we, omdat we de pijn kunnen verbinden aan een lichamelijke ervaring van het ‘ik’. Zo versterkt dit proces ook het idee van onszelf en de ander als aparte entiteiten.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/06/data86908860-8c4052.jpg)
Ellendige toornige diamant
In meer gedichten keert de diamant terug als symbool, al dan niet in combinatie met ‘steenkool’, dat staat voor de kolenmijn waar overgrootvader de dood vond: ‘als een brok steenkool/ waaruit ik op een dag een gestoorde/ ellendige toornige diamant slijp’. Verderop lezen we: ‘Het is belangrijk dat je je kunt vermommen in een andere taal. […] Het kan je leven redden’, gevolgd door het verslag van een kindernachtmerrie. De dichter is inmiddels naar Engeland verhuisd, ‘where was I when I was/ in Engeland tussen twee talen/ bang voor mijn eigen mond.’ De dichter noemt de nieuwe vreemde taal ‘mijn Engels/ ook wel steenkolenengels voor Hollanders/ die graaien naar diamanten en thuiskomen met as’.
Gaandeweg blijkt dat grootmoeder lijdt aan hallucinaties, paranoïde waanbeelden, en is opgenomen in een psychiatrische inrichting. Lacan zegt dat de psychose ontstaat als de ander wordt ervaren als fundamenteel onvoorspelbaar, bijvoorbeeld als gevolg van een oorlogstrauma. Diamant zonder r doet verslag van dit oorlogstrauma, dat door de waanzin van de grootmoeder – de nieuwe onvoorspelbare ander – ontaardt in een familietrauma. Al deze rafelige realiteiten, wanen en verbeeldingen monden tezamen in de bundel uit in één grote schreeuw in de vorm van een dodenmars. Deze schreeuw door de verbeelding toont de grote onmacht van de dichter, die haar piano in stukjes hakt en naar Polen versleept. Het is één groot bezwerend gebaar, om een van de door grootmoeder meest betreurde doden, haar vader, weer tot leven te wekken, en zijn trompet weer te laten klinken. En met hem alle mededoden en hun muziekinstrumenten.
Oorlogsslachtoffers
Met dit krachtige gebaar van de verbeelding gebeurt iets essentieel nieuws. Een paar gedichten hiervoor was de omslag binnen de psychische realiteit van de dichter al begonnen als een soort ontknoping. Met deze schreeuw wordt hij onomkeerbaar bekrachtigd.
Barnas geeft ons een kijkje in het proces van genezing, door het ontrafelen van de hallucinaties, realiteiten en symbolen van haar grootmoeder. Juist door ze naast elkaar te zetten, uit de diepte naar het licht te brengen, kan genezing op gang komen. En dit alles door de eenvoudige uitnodiging van de therapeut om te spreken. Door de flarden van verhalen, nachtmerries en inzichten komt de dichter tot een behapbaar verhaal en vindt op weg zichzelf. En die weg ontroert. Barnas geeft bovendien een stem aan de zwijgende slachtoffers van een oorlog. En daarmee is de bundel ook actueel, omdat we zien hoe lang de gevolgen van oorlogstrauma door kunnen werken. De gekte wordt persoonlijk, krijgt naam en stem. Daarmee is het dag geworden.