Recensie

Recensie Theater

De heupwiegende catwalkmodellen van Trajal Harrell zijn vooral op papier interessant

Dans In Porca miseria stapelt de Amerikaanse festivallieveling Trajal Harrell vele elementen op elkaar, maar enige relatie met zijn visie blijft duister. Bovendien is het vaak veel van hetzelfde.

Het drieluik Porca miseria eert drie sterke vrouwen.
Het drieluik Porca miseria eert drie sterke vrouwen. Foto Tristram Kenton

Image is everything. En soms is image alles wat er is. Op papier zijn de voorstellingen van de Amerikaan Trajal Harrell razend urgent: ze gaan over ras en klasse, gender, zelfexpressie, emancipatie, inclusiviteit en discriminatie, ‘hoge’ en ‘lage’ kunst enzovoort. Het drieluik Porca miseria, dat tijdens het Holland Festival voor het eerst achter elkaar wordt gespeeld, eert bovendien drie sterke vrouwen (ofwel ‘bitches’, naar de eretitel uit de ballroom en voguescene): de Amerikaanse Katherine Dunham, die voor de ontwikkeling van de ‘zwarte’ hedendaagse dans in Amerika van enorm belang is geweest, de beruchte tovenares Medea, die verteerd door verdriet en wraakgevoelens haar kinderen vermoordde en ‘Maggie the Cat’ uit Tennessee Williams’ Cat on a Hot Tin Roof.

Op het toneel echter is van dat alles weinig te zien, en dat weinige is vooral veel van hetzelfde. De film O Medea springt er door de vorm uit. Het is een artistiekerige, ouderwets aandoende film, waarin Harrell Medea’s moord op haar kinderen naar eigen zeggen interpreteert als aanval op het klassieke vrouwbeeld van moeder en geliefde. Zijn vertaling naar film oogt vooral als een ostentatief, in vijfvoud rouwende moeder en geliefde.

Japanse theeceremonie

In Deathbed en Maggie the Cat, deel een en drie, paraderen de performers op hun tenen veelvuldig en heupwiegend als catwalkmodellen in experimentele uitdossingen, van onparlementair omgebonden kledingstukken tot comfortabele sofakussens. Deathbed voegt aan Harrells mix van ballroom, vogue en postmoderne stijlelementen als fragmentering, objectmanipulatie, taakgerichte handelingen en dergelijke nog een Japanse theeceremonie en de traagheid van butohdans toe.

Alles bij elkaar is het een flinke stapeling, maar het waarom blijft duister. Voor enig idee van Harrells intenties is lezing van de programmatoelichting noodzakelijk en bovendien is dat een aanzienlijk interessantere tijdsbesteding. Waarom Harrell de laatste pakweg tien jaar de smaakmaker is op internationale festivals, wordt eerder daarin dan op de planken verklaard.