De Koppeling gaat dicht: van opsluiten worden zeker kwetsbare jongeren niet beter

Jeugdzorg De Koppeling, een gesloten jeugzorginstelling in Amsterdam-Zuidoost, heeft zichzelf overbodig gemaakt. Ze gaat in een nieuwe vorm verder – huiselijker, kleinschaliger, dichter bij de bewoonde wereld.

De hal van gesloten instelling de Koppeling, gevestigd in een oude jeugdgevangenis.
De hal van gesloten instelling de Koppeling, gevestigd in een oude jeugdgevangenis. Foto Olivier Middendorp

Gerinkel, gerammel. Metaal op metaal. „Dit hoorde je hier vroeger dus de hele dag”, zegt Sanne Kleeven, als ze haar sleutels van tafel pakt. „Verschrikkelijk toch? Gelukkig werken we nu met pasjes, voor zover dat nodig is.”

De deur van het kantoortje opent nog op de ouderwetse manier. Vandaar de sleutelbos. De kamer is kaal: net als veel ruimtes in jeugdzorginstelling de Koppeling verloor hij zijn vaste functie. Op een schoolbord aan de muur heeft iemand bloemetjes getekend.

Vanaf de buitenkant is aan het gebouw – een hoekig pand van drie verdiepingen pal naast een bedrijventerrein – niets bijzonders te zien. Even verderop raast het verkeer over de A2. Binnen zijn overal tekenen van verandering te zien: verlaten gangen, lege kasten, elektriciteitsdraden die uit de muur steken.

De Koppeling is zichzelf aan het opheffen. De gesloten jeugdzorginstelling in Amsterdam-Zuidoost is niet meer nodig. De komende maanden verhuizen de laatste groepen naar locaties elders in de stad en gaan ze in nieuwe vorm verder – huiselijker, kleinschaliger, dichter bij de bewoonde wereld. Op 21 juni neemt Levvel, de organisatie waar de instelling onder valt, formeel afscheid van deze plek.

De sluiting was een proces van jaren, vertellen Sanne Kleeven en collega Koos van Duin op een maandagmiddag in het voorjaar. Een proces dat ze als medewerkers – hij teamleider, zij hoofd behandeling – van dichtbij meemaakten, met grote gevolgen voor hun werk.

Ze zaten allebei zo’n zes jaar bij de Koppeling toen er in 2013 twee nieuwe bestuurders kwamen. Die lieten al snel merken dat ze het over een andere boeg gingen gooien. Op een dag in juni riep Frederique Coelman, directeur zorg, al het personeel in een vergaderzaaltje bij elkaar. Daar sprak ze haar ambitie uit: „We gaan onszelf van binnenuit overbodig maken.”

Van Duin: „Ik dacht: allemaal leuk en aardig, maar ík heb als doel m’n pensioen te halen.”

Kleeven: „Ja, wij wilden nog wel even door met ons werk. Maar nadat Frederique had uitgelegd wat de gedachte was – van opsluiten wordt niemand beter, zeker kwetsbare jongeren niet – en dat we met elkaar verder zouden gaan, maar ánders, denk ik dat iedereen het omarmde.”

JeugdzorgPlus

In 2008 werd JeugdzorgPlus in het leven geroepen: een vorm van gesloten jeugdzorg voor jongeren die bescherming nodig hebben tegen zichzelf of anderen en bij wie lichtere hulp niet heeft gewerkt. Voor die tijd belandden minderjarigen met wie hulpverleners zich geen raad wisten, in jeugdgevangenissen. Kwetsbare jongeren, bijvoorbeeld met psychische problemen, kwamen tussen veroordeelde jeugdcriminelen terecht.

De Koppeling in Amsterdam was een van de twaalf nieuwe JeugdzorgPlus-instellingen. Net als op andere plekken werd de Koppeling gehuisvest in een voormalige justitiële jeugdinrichting (JJI). Er vond een grondige renovatie plaats, de gevangenissfeer bleef: dikke muren, hoge hekken. Jongeren sliepen in de oude cellen.

Woongroep Cruijff in Duivendrecht, waar zes jongeren wonen. Pedagogisch medewerker Roel leegt een prullenbak op een van de kamers.

Foto Olivier Middendorp

Ook een deel van het personeel bleef. Ondanks de „goede gedachte” van de JeugdzorgPlus kwamen er in de praktijk twee werelden samen die elkaar niet begrepen, vertelt Sanne Kleeven. Ze werkte destijds als gz-psycholoog bij de Bascule, op een groep voor jongeren met psychiatrische problemen. „Bascule-mensen werden gezien als de softies. Wij gingen heel anders te werk dan de JJI-mensen. Zij bekeken alles protocollair: twee keer waarschuwen en dan naar kamer, dat werk. Wij waren veel meer gewend te praten. Ons af te vragen: waar komt bepaald gedrag vandaan?”

Koos van Duin stapt een kamer in het oudste gedeelte binnen en kijkt om zich heen. „Het is hier wel een zootje, hè.” Bovenop een vaalgeel matras ligt een losse wc-pot.

Deze vleugel staat alweer maanden leeg. Straks komt hier een woon- en werkgemeenschap voor 290 starters, onder anderen studenten en uitstromers uit de jeugdzorg die nog begeleiding nodig hebben. Een ander deel van het pand is verkocht aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en wordt gebruikt als noodopvang voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen.

„Hier wilden we dus zo snel mogelijk vanaf”, zegt Kleeven. Ze wijst op de lange gang, de rijen deuren. De kamers, met smalle ramen, kijken uit op een vervallen binnenplaats met basketbalveld. „We hadden een intercomsysteem… Heb jij daar nog mee gewerkt, Koos?”

„Eh ja, hoe ging dat ook alweer?”

„Ik weet het nog precies. De microfoon stond daar…”

„O ja, en dan moest je doorschakelen.”

„Precies. ’s Ochtends kon je al die deuren openklikken: klik, klik, klik, klik. En dan door de intercom: ‘Goedemorgen!’”

„En als ze ontregeld waren en ze zaten op de kamer, dan werd je door dat ding helemaal de pestpokken gescholden.”

Lees ook:Waarom jongeren als Delano zo in de knel komen

Erg stressvol

Toen zij en Liesbeth Postma in 2013 als directeuren zorg begonnen bij de Koppeling, vertelt Frederique Coelman via een videoverbinding, zaten er 72 kinderen in de instelling. De groepen bestonden uit 8, 9, soms 10 personen. „Voor veel jongeren was dat erg stressvol. Het was onrustig en er was niet altijd ruimte voor persoonlijke begeleiding. Velen ervoeren het verblijf meer als straf dan als hulp.”

De groep die in de gesloten jeugdzorg zit – vorig jaar ging het om 1.175 plaatsingen – is divers. Het kunnen kinderen zijn met een licht verstandelijke beperking, een psychiatrische stoornis, gedragsproblemen, verslaving – vaak een combinatie. Bijna altijd liepen ze een trauma op door misbruik, verwaarlozing of huiselijk geweld en is er sprake van een crisissituatie.

Hoewel een jongere dus om allerlei redenen in de Koppeling kon zijn, heerste in 2013 een regime van gelijke monniken, gelijke kappen, zegt Coelman. „Voor iedereen golden dezelfde afspraken, bijvoorbeeld dat je de eerste zes weken binnen moest blijven.”

De binnenplaats van de Koppeling. In het gebouw komt straks een woon- en werkgemeenschap voor starters. Foto Olivier Middendorp

Vanaf dag één, zegt ze, was ze ervan overtuigd dat het anders moest. „Maar ik wist ook: die verandering kunnen wij nooit in ons eentje tot stand brengen.” Ze begon met kleine experimenten. „Kinderen kwamen bij ons terecht omdat collega’s niet meer wisten hoe het verder moest. Dan zeiden we bijvoorbeeld: we gaan de komende weken net doen alsof de Koppeling niet bestaat. Zo merk je: wat is er eigenlijk voor nodig om tot andere oplossingen te komen?”

In de praktijk, vertelt Sanne Kleeven, betekende het dat zij met collega’s van andere instanties casussen tegen het licht ging houden. Wat maakte nou precies dat een kind volgens alle betrokkenen naar een gesloten afdeling moet? Wat speelde er? Welke hulp was nodig?

Uiteindelijk draait het volgens Kleeven om eerder ingrijpen. „Daarin hebben we wel een jaar of twee geïnvesteerd. Want het is natuurlijk nogal wat om tegen andere hulpverleners te zeggen: ‘Hoi, nu komen wij ons eens eventjes met jullie bemoeien.’ Maar als je wilt stoppen met gesloten opnames, dan is betere ondersteuning op andere plekken cruciaal.”

Het betekent ook accepteren van risico’s. Want hoe voorkom je dat een jongere ’s nachts met een wapen op straat loopt als je hem niet achter slot en grendel plaatst? Kleeven: „Daar moet je dus ook bij stilstaan.” Van Duin: „Ik ging bijvoorbeeld met de wijkagent in gesprek.”

Het nieuwe pand van de Koppeling in Duivendrecht, Amsterdam. Foto Olivier Middendorp

Ondertussen veranderde er veel binnen de muren van de Koppeling. In 2019 verhuisden de eerste groepen naar een locatie in een woonwijk. In datzelfde jaar sloten de isoleercellen. Die werden gebruikt om opstandige jongeren af te zonderen maar mochten, zo spraken jeugdzorginstellingen in 2018 af, eigenlijk niet meer worden ingezet.

Lees ook: Waarom is het zo moeilijk om het opsluiten te stoppen?

Dat de Koppeling hierin voorop liep, lukte onder meer door het werken volgens de ‘presentiemethode’. Een voorbeeld. Stel, zegt Koos van Duin, het is tien uur ’s avonds en iedereen moet naar zijn kamer. „Vroeger zei je dan: ‘Als je nu niet gaat, dan hélpen we je. Fysiek’. Dat gebeurde ook: je drukte op alarm en er kwamen zes collega’s aanrennen. Dat was de oude manier. Nu ga je naast iemand zitten en vraag je: wat is er eigenlijk aan de hand? Waarom wil je niet? Vaak is luisteren voldoende. Je moet dat wel oprécht doen, anders wordt het een trucje. Dus loslaten dat je zelf eigenlijk snel naar huis wil.”

Ook kwamen er minder regels. Ooit waren het er tientallen – prijkend in lijsten aan de muur. Binnen een capuchon dragen, koffie drinken of twee soorten broodbeleg mocht niet. Er waren sancties voor wie te laat terugkeerde van verlof of betrapt werd met een aansteker.

Van Duin: „In de eerste jaren dat ik hier werkte, ging het zo: als we ergens het antwoord niet op hadden, dan kwam er een regel bij. Nu bekijken we per jongere wat nodig is.”

Kleeven: „Nu kun je ook gewoon zeggen: ‘ik weet even niet wat het beste is. Wat denk jij?’”

Groep Cruijff

Het is vrijdagmiddag en de woonkamer van Groep Cruijff is zo goed als verlaten. De bewoners, twee meisjes en vier jongens tussen de 12 en 19 jaar, zijn naar school of stage, of verschuilen zich op hun kamer omdat ze geen zin hebben in pottenkijkers. Alleen een jongen in een Ajaxtrui (met capuchon) kijkt even op. Hij is de jongste. Hij woont hier, zegt hij verlegen, „een beetje lang”, namelijk twee maanden. Waarom weet hij niet precies. Hij maakte veel ruzie met zijn moeder, maar nu gaat het beter. Ze komt twee keer per week op bezoek.

Pedagogisch medewerker Roel – zijn achternaam hoeft wat hem betreft niet in NRC – verhuisde mee toen deze groep in september van de Koppeling naar een pand in Duiven-drecht werd verplaatst. Het is een groep voor jongeren van wie de verwachting is dat ze relatief snel weer naar huis kunnen. De meesten zitten er zo’n zes maanden. „Sommigen een jaar.”

Roel geeft een rondleiding. Hij somt op wat hier níet is: geen piepers, geen camera’s, geen ondersteuningsteam dat ieder moment kan worden opgeroepen. Er zijn twee groepsleiders en één huismeester. En dus zes kinderen. „Op de Koppeling hadden we er twee op acht. Je kunt dus meer aandacht geven. Makkelijker even mee naar buiten.”

Er is een balkon, een pingpongtafel, een gamekamer met een PlayStation 4, een binnen- én een buitengym. Er is „supersnelle wifi”, iedereen heeft een eigen televisie en mag op elk moment van de dag eten pakken. Kamerdeuren gaan alleen ’s nachts nog op slot. Telefoons mogen jongeren bij zich houden, althans, de meesten. „Eén meisje slaapt slecht en is geneigd de hele nacht op haar mobiel te zitten. Daarom levert zij ’m om half tien ’s avonds in.”

Hij was best sceptisch, zegt Roel. „Ik zag wat hier allemaal kapot kon. Op de Koppeling werd vaak met dingen gegooid. Daar had je één joystick op negen jongeren en gold het recht van de sterkste. Deuren hadden stalen platen.” Nu denkt hij: zo’n inrichting moedigt agressief gedrag juist aan. „Door verveling wórden kinderen vervelend.”

Tot nu toe is er op Groep Cruijff een keer een kamerplant door de lucht gevlogen. „Die heb ik EHBO gegeven.”