Mijn vader las deze krant vijftig jaar lang. Toen ik in december werd uitgenodigd om over een column te praten was hij vijf maanden dood. Hij zou het prachtig hebben gevonden dat ik in zijn krant schreef en dus moet ik bij elke column aan hem denken.
In de film Memoria van Apichatpong Weerasethakul ligt het verleden besloten in de aarde, in objecten, geluid en de natuur. Niets is ooit echt vergeten, alles blijft bewaard. Sommige mensen hebben toegang tot wat eerder plaatsvond, dat is een gave. Weerasethakul is een van mijn lievelingsregisseurs omdat zijn films altijd iets tonen van de andere wereld, die zich net onder of naast de zichtbare bevindt. Die van de geesten, van ons verleden en onze toekomst. Soms weten we niet precies in welke wereld we zijn, zoals in Cemetery of Splendour, waarin droom, leven en dood door elkaar lopen. De dieren, planten en dingen hebben een eigen wijsheid, weten meer dan wij over wat er was en wat nog komt.
Maar mensen kennen de andere wereld ook. Soms laat ze zich ineens scherp zien. Als er iemand sterft die dichtbij je is, wordt er een gordijn weggetrokken voor de dood. Die blijkt niet van later te zijn, maar is nu al bij je, ook je eigen dood. Later schuift dat gordijn weer dicht, dat moet ook, je moet terug het leven in. Maar je weet nu dat hij er is.
De hoofdpersoon in Memoria lijdt aan slapeloosheid. Daardoor is ze poreus en kan ze de wereld anders lezen. Ze denkt dat ze gek wordt, maar misschien is het alleen maar een droom. Toen mijn vader net dood was droomde ik steeds dat we samen over een pad langs een meer wandelden. Dat deden we nooit, hij hield niet van wandelen. In de droom moest ik hem vertellen dat hij dood was. Dat vond ik moeilijk, want hij wilde niet dood. Als ik het gedaan had, bleek dat hij het zelf niet was maar iemand die zich voordeed als hem, en verdween of verschrompelde hij. Dat ritueel voerden we nachtenlang uit.
Toch heb ik nog niet goed begrepen dat hij dood is. Daarmee bedoel ik niet dat ik in verdwazing of verdriet rondloop. Het is meer alsof er iets te snel gaat. Het leven aarzelt niet. Nu het bijna een jaar geleden is lees ik zijn laatste weken terug in hoe hoog het gras in de tuin is, de lengte van de dagen, de kleur van de hemel. Het zijn allemaal haakjes in de tijd. Mijn geheugen is verbonden met alles wat om me heen plaatsvindt.
Ik ben een afgesloten kamer vol herinneringen, schrijft Han Kang in Wit. Ze is in Warschau, een stad met eigen herinneringen, en schrijft over haar oudere zusje, dat twee uur na haar geboorte overleed. Ze doet dat via witte dingen – zout, sneeuw, ijs, maan, rijst. Mist. ’s Ochtends vroeg is de stad in mist gehuld. Er is geen grens meer tussen hemel en aarde, gebouwen en wolken. Zouden de geesten elkaar met woorden groeten, vraagt ze zich af, of gewoon met een hoofdknik? Mist lijkt te verdoezelen maar laat eigenlijk een andere stad zien, die net zo echt is. De vraag die hieronder ligt is: wat is de ware vorm van de wereld, en hoe kunnen we dat weten? Grenzen zijn minder vast dan ze lijken.
Het verleden is altijd vlakbij. Het verandert van vorm, zoals alles – onze lichamen, onze gedachten, ons gevoel, maar wat en wie verdwijnt kan ineens weer dichtbij zijn. Niets is ooit echt vergeten, alles blijft bewaard. Zo ook in deze woorden, in wie ze schrijft, in wie ze leest.