Het is officieel: de rentes stijgen en er komt een einde aan het tijdperk van het gratis geld. Misschien dat we later met verwondering terugkijken op alle verschijnselen die de laatste jaren zo gangbaar zijn geworden. Exploderende huizenprijzen, goedkope kredieten voor mens en bedrijf – hoe wankel ook. Techbedrijven met een waarde van meer dan 1.000 miljard euro. Staatsschulden in de eurozone van ver boven de 100 procent die plots helemaal niet zo erg waren. Peperdure start-ups, cryptomunten, en de frivoolste begrotingsplannen in decennia. Het is veelzeggend dat de waaier van economen die collega Rik Rutten daarover sprak, unaniem de afkeuring uitsprak over het gebrek aan discipline, keuzes en weloverwogenheid dat uit de kabinetsvoornemens spreekt.
Dat zou nu allemaal kunnen veranderen. De rente op tienjarige Nederlandse staatsleningen is sinds begin jaren tachtig niet zo snel toegenomen als in de afgelopen drie maanden en staat nu al boven 2 procent. Rentes voor burgers en bedrijven stijgen. De hypotheekrente overschrijdt hier en daar de 3,5 procent al.
Daar kun je bezorgd om zijn. Maar het blijft belangrijk je te realiseren dat we in wezen terug lijken te gaan naar normaal: een inflatie van een procent of twee, met rentes daar een stukje boven. De overgang wordt pijnlijk. Wordt hij maatschappelijk ook even ingrijpend als na de laatste inflatiegolf, eind jaren zeventig?
Financial Times-columnist Martin Sandbu had daar vorig weekeind een interessante gedachte over. De combinatie van stagnatie en inflatie zorgde destijds voor een heel andere kijk op de rol van de staat: die had gefaald en moest worden teruggedrongen. Van een samenleving met grote overheidsinvloed, staatsbedrijven en semistaatsbedrijven, machtige vakbonden en veel regels moest een maatschappij worden gemaakt waar economische vrijheid de boventoon voerde. De stagflatie, waar beleidsmatig geen goede remedie tegen leek te zijn, leidde zo tot het tijdperk van de young urban professional (yup), van greed is good, van deregulering en liberalisering. Als de vrije krachten van de economie, het handelen van het individu en de animal spirits maar de vrije hand kregen, dan kwam alles goed.
Het is niet ondenkbaar dat er ook nu zo’n reactie komt, maar dan andersom. Als de vrije markt (al dan niet uit de hand gelopen) tot de crisis van nu heeft geleid, dan zou er zomaar een maatschappelijke stroming kunnen ontstaan die juist méér collectieve regelingen, meer staatsinvloed bij bedrijven, zwaardere regulering en minder economische vrijheid nastreeft.
Er zijn meer ingrediënten dan alleen de teleurstelling in wat, al bijna als scheldwoord, in het containerbegrip ‘neoliberalisme’ wordt ondergebracht. Het klimaat vergt collectieve actie en regulering, binnenlands en internationaal. De pandemie gaf de overheid plots weer een hoofdrol. De steeds gevaarlijker internationale omgeving maakt de staat, als hoeder en verdediger van persoonlijke vrijheid, welvaart en veiligheid, plots een aantrekkelijk alternatief.
Nu is extrapoleren een riskante bezigheid. Wie weet daalt de inflatie, zoals in het gunstige scenario dat De Nederlandsche Bank maandag publiceerde, in een jaar of twee weer richting 2 procent. Maar ook dan geldt de overgangssituatie van nu, een periode waarin alles anders wordt en de inflatie en oplopende rente pijn gaan doen. En komt de staat er uiteindelijk waarschijnlijk wel sterker uit. En hopelijk ook competenter – als in de geest van die nieuwe tijd de beste ambtenaren niet langer los worden ingehuurd, maar gewoon weer in vaste dienst hun beste beentje voorzetten.