Op 20 maart 1961 hield Marcel Duchamp een lezing over ‘Where do we go from here?’ waarin hij voorspelde dat kunstenaars in de toekomst „ondergronds zouden gaan”. De reden hiervoor, betoogde hij, was dat de kunst ‘gedegenereerd’ was, verworden tot een gigantische artistieke productie die volledig werd bepaald door vraag en aanbod. Deze commercialisering van de kunst had op zijn beurt geleid tot een verwatering van artistieke waarden en tot de dominantie van middelmatige kunst. De reactie van serieuze kunstenaars hierop zou een ‘ascetische revolutie’ zijn, aldus Duchamp.
Duchamp gebruikte de term ‘ondergronds’ in de zin van een geheime operatie – het had dus niets te maken met de Underground Art van de Beat Generation. De kunstenaar zou zich onttrekken aan de openbaarheid door zich te verstoppen. Duchamps eigen kunstenaarsloopbaan was hiervan een voorbeeld. Zijn laatste werk, de grote installatie Étant Donnés, te zien in het Philadelphia museum of Art, ontstond in het geheim gedurende een lange periode van twintig jaar, tussen 1946 en 1966, in een tijd dat de Franse kunstenaar iedereen ervan had overtuigd dat hij was gestopt met het maken van kunst.
Artistieke vrijheid
Ondergronds gaan maakt het voor de kunstenaar mogelijk om de artistieke vrijheid te behouden. De banden met kunstinstellingen en met de kunstmarkt worden doorgesneden en de kunstenaar bewaart een grote afstand tot alle vormen van cultuurpolitiek. Momenteel bevinden we ons midden in zo’n ‘ascetische revolutie’, al verschilt de huidige revolutie in meer dan één opzicht van wat Duchamp voor ogen had.
Een belangrijk verschil is dat ‘de grote kunstenaar van morgen’, zoals Duchamp hem noemde – voor Duchamp is de kunstenaar per definitie mannelijk – hier als individu afwezig is. Verschillende vormen van collectiviteit en van samenwerking zijn het hart van de hedendaagse kunstrevolutie. Kunstenaars bundelen de krachten en werken samen, lokaal en op wereldschaal. Waarden die de westerse kunstproductie eeuwenlang hebben bepaald, zoals persoonlijke signatuur, auteursrecht, marktwaarde, roem en het individuele artistieke genie, hebben voor hen geen betekenis. Deze kunstenaars gaan ondergronds door zich terug te trekken van de traditionele platforms van de westerse kunstwereld, zoals musea en galeries. Ze maken zichzelf en hun kunstwerken tot op zekere hoogte onzichtbaar, dat wil zeggen onzichtbaar als uitingen van individuele kunstpraktijken. Ze gaan ondergronds door nieuwe kunstvormen te ontwikkelen waarbij het eerder over het ontstaans- en het denkproces gaat en over het delen daarvan dan om een concreet eindproduct.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/05/web-2005culsandraarray05.jpg)
De voorbeelden zijn talloos. De praktijk van de Britse kunstenaar Heath Bunting (1966) bestaat uit workshops voor collegakunstenaars, om hen te leren hoe te overleven in een neoliberale kapitalistische maatschappij. Bunting laat workshop-participanten ook zien hoe ze een nieuwe of alternatieve identiteit kunnen verwerven, zodat ze van de radar kunnen verdwijnen en een nieuw leven of een nieuwe loopbaan kunnen starten.
Het bekendste Nederlandse voorbeeld van ondergrondse kunst is het werk van Jeanne van Heeswijk (1965), die samenwerkt met buurtgemeenschappen in sociaal-culturele projecten. Ruchama Noorda (1979) is nauw betrokken bij een heropleving van de Kabouterbeweging, in 1969 opgericht door politieke activist Roel van Duijn. Zij voert acties uit in de openbare ruimte, bijvoorbeeld in de Lutkemeerpolder en het Amsterdamse Bos. Op de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam plaatste Noorda een anonieme, dertig centimeter hoge bronzen sculptuur met een tekst van Van Duijn: „De gehaaste plastic mens ziet zichzelf geconfronteerd met het acute gevaar van een totale catastrophe. De enige oplossing is om de cultuur in harmonie te brengen met de natuur.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data87096495-a9e164.jpg|https://images.nrc.nl/vjaI4o5GrjsEsEKJMGZ_iAAjjxs=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data87096495-a9e164.jpg|https://images.nrc.nl/DgBcfrvmbJz1g0nEYv126RCr5UQ=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data87096495-a9e164.jpg)
Ook Documenta 15 staat in het teken van collectieve kunstpraktijken, onder de artistieke leiding van ruangrupa, een Indonesisch collectief van kunstenaars en ‘creatieven’ uit Jakarta. Documenta 15 is opgezet rondom de gedachte van lumbung, het Indonesische woord voor een collectief beheerde rijstschuur. Ruangrupa vat Documenta op als „een wereldwijd , coöperatief, interdisciplinair kunst- en cultuurplatform” waar een „nieuw samenwerkingsmodel voor het gebruik van bronnen in praktijk wordt gebracht – economisch, maar ook in termen van ideeën, kennis, programma’s, en innovatie”.
Nieuwe bondgenoten
Het ondergronds gaan van de kunst mag in de oren van sommigen als een nederlaag klinken. Maar misschien is het tegenovergestelde juist het geval. Ondergronds betekent hier niet een afscheid van de kunstwereld en de maatschappij, het is geen vlucht of retraite. Het is een zoektocht naar nieuwe bondgenoten, naar de mogelijkheden van een nieuwe manier van leven en het vestigen van nieuwe sociale en politieke configuraties. Dit gebeurt op de meest uiteenlopende manieren, inclusief kunstpraktijken die kapitalistische systemen en technologieën (zoals businessmodellen of digitale distributiestystemen) gebruiken om er op een alternatieve manier mee om te gaan. Digitale technologie en internet maken nieuwe manieren van wereldwijde samenwerken en van politieke actie mogelijk.
Barbarij
In 2015, toen we nog geen pandemie en oorlog in Oekraïne hadden, publiceerde de Belgische wetenschapsfilosoof Isabelle Stengers het boek In Catastrophic Times. Resisting the Coming Barbarism. In dit boek, dat eigenlijk meer een manifest is, windt Stengers er geen doekjes om: we leven in een catastrofale tijd en de barbarij gaat zeker komen. Met catastrofe doelt Stengers vooral op de groeiende sociale ongelijkheid en de opwarming van de aarde en de wereldwijde ontwrichting die daar het gevolg van zal zijn (en al is), met migraties van hele bevolkingsgroepen die veroordeeld zijn tot een bestaan in de marges van de samenleving.
Verschillende vormen van collectiviteit en van samenwerking zijn het hart van de hedendaagse kunstrevolutie.
Stengers beschrijft ook de nachtmerrie van een westerse staat die alle verantwoordelijkheid voor onze toekomst uit handen heeft gegeven aan een roofzuchtig kapitalisme. Haar boek is een oproep aan iedereen, maar met name aan wetenschappers en kunstenaars, om na te denken over de vraag hoe we een toekomst kunnen creëren waarin we de barbarij het hoofd bieden.
Ondergrondse kunstenaars geven gehoor aan de oproep van Stengers. Om de komende barbarij het hoofd te bieden vinden deze kunstenaars nieuwe kunstpraktijken en nieuwe manieren van samenwerken uit die ontsnappen aan de desastreuze eis van permanente economische groei en concurrentie. Zij zijn op zoek naar inspirerende manieren van handelen, voelen, verbeelden en denken die ons ten voorbeeld kunnen dienen.