Ineke Swanevelt.

Foto Merlijn Doomernik

Interview

Weduwe A.L. Snijders: ‘We hebben twee jaar lang een geweldig feest meegemaakt’

Ineke Swanevelt Ineke Swanevelt werd op 75-jarige leeftijd tot haar verbazing verliefd op schrijver A.L. Snijders. En toen overleed hij plotseling. Ze schreef een dagboek over hun laatste twee maanden samen.

Die zevende juni 2021 was A.L. Snijders wat vroeger opgestaan dan anders omdat hij een stukje moest schrijven. Ineke Swanevelt had hem koffie gebracht, en een kommetje muesli. Toen ze een half uur later terugkwam in zijn werkkamer zat hij voorovergebogen achter zijn bureau. Eerst dacht ze nog dat hij sliep. Met veel moeite verplaatste ze zijn grote lijf vanuit de bureaustoel naar de grond, een nat washandje op zijn voorhoofd. Tien minuten later kwam de huisarts. „Pas toen die zei: ‘mevrouw, hij is overleden’ drong het echt tot mij door.”

Het was het abrupte einde van een liefde die net iets meer dan twee jaar had geduurd. In haar dagboek Laatste lente doet Swanevelt (78) daar verslag van. Het dagboek omvat maar twee maanden, van 4 april tot aan 7 juni. Simpelweg omdat ze pas op Eerste Paasdag 2021 besloot om dingen vast te leggen. „Ik liep over van geluk. Dat wilde ik vereeuwigen, zoals je dat met foto’s doet. Vangen in taal. Want je wilt het wáár hebben. En pas als het er stáát is het waar.”

Toen Ineke Swanevelt Peter Müller – zoals Snijders in werkelijkheid heette – leerde kennen was zij 75 en hij 81. Snijders – vermaard om zijn Zeer Korte Verhalen (ZKV’s) – was veertien maanden eerder weduwnaar geworden, na een verbintenis van 52 jaar. Swanevelt was sinds 2016 weduwe van Hans, met wie ze 43 jaar samen was geweest. Tot 2018 had ze nog nooit van A.L. Snijders gehoord. Totdat ze hem op de radio een column hoorde voorlezen. Ze raakte geïntrigeerd door de klank van zijn stem. „Hij sprak in zulke leuke, aarzelende en toch rake zinnetjes…”

Ze vroeg aan vrienden of zij weleens van deze Snijders gehoord hadden. Oh ja, hij bleek behoorlijk bekend, onder meer van zijn columns op de radio en zijn ZKV’s in de VPRO-gids. Toen ze hem kort daarna op de radio hoorde vertellen dat hij die middag zou optreden in de Rode Bioscoop in Amsterdam aarzelde Swanevelt geen moment. „Kinderachtig zenuwachtig” kocht ze een kaartje. Achteraf was ze toen gewoon al stapelverliefd. „Al had ik dat toen zelf nog niet door. De laatste keer dat ik verliefd was – op Hans – was vijftig jaar geleden.”

Ademloos keek ze die middag toe hoe Snijders een aantal van zijn Zeer Korte Verhalen voorlas. „Ik hoorde dat je je op die ZKV’s kon abonneren via een zogenoemde graslijst. Na afloop sprak ik hem aan en vroeg of ik ook op de lijst mocht. Ik had verwacht dat hij zou zeggen: ‘stuur maar een mailtje naar de uitgeverij’. Maar hij zei: ‘Ja hoor, geef uw mailadres maar’. Van de zenuwen liet ik mijn potlood vallen. Ik bukte vliegensvlug, waarop hij zei: ‘tjonge, wat bent u lenig’. ‘Ja’, reageerde ik, ‘maar ik ben toch al 75’. Waarop hij zei: ‘oh, dan bent u zes jaar jonger dan ik’. Alsof er al een klein verbond tussen ons was.”

Daarna ontstond er al snel intensief mailcontact. Zo intensief, dat ze op haar computer een papiertje plakte met: „behéérs je, Ineke!”. „Mijn verstand zei me dat het idioot was om over deze man te dromen. Vrouwen op mijn leeftijd zijn oma. Maar het volgende moment mailde ik: ‘mag ik ’ns een kopje koffie komen drinken?’.”

Het werd een kopje koffie met een lange afdronk; twee maanden later trok ze bij hem in.

Is een late liefde heel anders dan wanneer je veertig bent?

„Het is intenser, juist omdát we ouder waren. Zoals Peter zei: we hadden beiden al zo’n lang verleden dat je daar hooguit een korreltje van kon leren kennen. Daardoor hadden we elkaar oneindig veel te vertellen. We liepen op een strand waarop we voortdurend prachtige kiezels zagen. We deden voortdurend nieuwe ontdekkingen. Op een dag zaten we in een restaurant toen Peter zei: ‘Ik moet je iets bekennen: ik heb horeca-angst. Wil jij zodadelijk even betalen met mijn kaart?’ Horeca-angst, ik had er nog nooit van gehoord. Maar hij had het echt. Als hij biefstuk besteld had en hij kreeg vis, durfde hij daar niets van te zeggen. Zelfs ‘ober’ roepen vond hij moeilijk. Een soort oprechte schuwheid. Hij stond altijd versteld als ik op straat zomaar aan iemand de weg vroeg. ‘Die Ineke durft toch maar alles.’ Dat deed hij gewoon niet. Hij durfde dat niet.”

Na een half jaar besloten ze te trouwen. Het was voor allebei hun derde huwelijk. „Maar ik vond het zo heerlijk. Trouwen is toch een soort eeuwigheidsbekroning. Je bent aan elkaar geklonken. Aan ringen deden we niet. We gaven elkaar een horloge, met een inscriptie.”

Hoe reageerde jullie omgeving?

„Wisselend. Mijn kring was unaniem positief. In zijn omgeving was het anders.”

Zijn kinderen zagen niets in jullie relatie.

„Dat zou je aan hen moeten vragen. Het is niet aan mij om daar iets over te zeggen.”

Wat voegde hij aan u toe?

„Zijn enorme eruditie. Hij openbaarde mij als een gids wat literatuur is. Wat gedichten zijn, en Griekse filosofie. Hij las mij elke dag voor. Je kon de dag indelen in schijfjes. Een groot gedeelte ging op aan erotiek, een ander groot deel aan eten, drinken en wandelen. En een heel groot deel aan literatuur en muziek. Als we zaten te ontbijten, las hij voor uit de brieven van Strindberg, of gedichten van Frank Koenegracht. Zaten we een uur in onze ochtendjassen over poëzie te praten. Dat was puur geluk. Zoiets had ik nog nooit met iemand meegemaakt.”

Uw boek heet Laatste Lente. Had u ook nog op een zomer gerekend?

„Gehóópt in elk geval. En op een winter en een lente. Al beseften we allebei terdege dat we in blessuretijd leefden. Dat het een genade van het lot was dat we dit samen meemaakten. Met voortdurend het besef dat de man met de zeis je vanuit een hoekje geniepig zat te begluren.

„Hans was zestien jaar ouder dan ik. De laatste acht jaar was ik zijn mantelzorger. We hadden het fijn samen, maar we waren vooral goede vrienden geworden. Broer en zus. Peter had iets soortgelijks meegemaakt. Ineens hadden we de mantelzorg-deur achter ons dichtgeslagen en waren we minnaars geworden. Voor het eerst in mijn leven voelde ik mij helemaal vrij en zorgeloos.”

Voor het eerst in mijn leven voelde ik mij helemaal vrij en zorgeloos

Een keer dreigde er een breuk. Swanevelt vroeg iets aan Snijders. Die keek half op uit zijn krant en antwoordde: ‘Wat nou weer?’. „Dat leek me een cruciaal moment. Een man die zo reageert is iemand bij wie je niet moet willen blijven. Hier werd iets uit zijn verleden op mij geprojecteerd. Ik ben naar Amsterdam vertrokken en heb hem pas een paar dagen later verteld wat me stoorde. Eerst vond hij het overdreven. Maar toch begreep hij het. Op onze leeftijd moet je elkaar niet proberen te veranderen. Een kleine regieaanwijzing hier en daar is voldoende. Toen ik een keer houten lepels in de vaatwasser zette, riep hij: ‘Nou, ik zie wel dat je weinig van hout afweet. Hout mag niet in de vaatwasser’. Dat soort kleine dingen.”

Erotiek speelt een grote rol in het boek. U beschrijft vaak dat jullie elkaar beminnen, met de afkorting KGB (klaargekomen in bed). Waarom komt dat om de paar bladzijden terug?

„Omdat het een essentieel onderdeel was van onze relatie. Ik maak het nergens expliciet. Ik heb het teruggebracht tot wat ik ‘liefdes-hiërogliefen’ noem.”

U beschrijft een scène over ‘de naakte kapster’. U knipt naakt z’n haar, hij zit naakt in de kappersstoel.

Stralend: „Dat is om aan te geven wat voor speels bejaardenduo we waren. ‘Klant en kapster in een nudistische kapsalon’, dat heeft iets heel grappigs. Schrok je ervan dan?”

Nee hoor. Maar waarom moet ik dat als lezer weten? Het heeft iets exhibitionistisch, alsof je ermee koketteert.

„Nogmaals: het was een belangrijk onderdeel van de dag. Het zou pas raar zijn als ik dat weg zou moffelen.”

Ze spraken veel over hun eerdere relaties. Swanevelt had ooit een relatie met Godfried Bomans. Ze ontmoette hem eind jaren zestig toen Bomans een restaurant in Bennebroek opende. Swanevelt was toen 23, Bomans 53.

Bomans was heel anders dan Snijders, benadrukt ze. „Godfried was een katholieke schijterd. Ik zat een keer met hem in Bloemendaal in een restaurant, voor het raam. Opeens riep hij: ‘Bukken!’. Er kwam namelijk een vrouw aangestevend: zijn eigen vrouw. Ze zag ons zitten. Maar ik zei: ‘Kom nou, ik ga helemaal niet bukken, ik ga juist twee keer zo hoog zitten.’ Mevrouw Bomans was natuurlijk zeer ontstemd. ‘Weet u wel dat dit mijn man is?’ Bomans zelf reageerde besmuikt, laf. Toen hij was vertrokken heb ik de telefoon gepakt en naar zijn huis gebeld. ‘Mevrouw Bomans, we hebben elkaar net ontmoet. Ik wil hier graag over verder praten, want dit is een wonderlijke situatie.’ Een uurtje later drukte ik bij hen op de bel. Dat was natuurlijk een vreemde vertoning: meisje van 23 belt aan bij echtpaar van in de vijftig. Godfried vroeg een beetje angstig: ‘Wil je dat ik erbij blijf?’ ‘Erbij blijf? Natúúrlijk. Het gaat verdorie over jou en mij!’ Hij zat er bedeesd bij, lurkend aan zijn pijpje. Ik stelde mevrouw Bomans voor om de relatie dan maar te beëindigen, als zij er blijkbaar zo onder leed. Maar toen Godfried me naar de deur begeleidde zei hij: ‘Dag lieverd, tot gauw’. We zijn elkaar blijven zien tot hij vijf jaar later overleed.”

Snijders ging er vanwege het leeftijdsverschil van zes jaar vanuit dat Swanevelt hem zou overleven. Ze vonden het vooruitzicht van alleen overblijven allebei onverdraaglijk. Maar ze waren allebei nog steeds gezond, dus misschien zou dat nog jaren duren.

Necrologie A.L. Snijders: Montere dwarsdenker

Al was die rare verspreking in een interview met een lokaal tv-station een week voor zijn overlijden achteraf misschien toch een voorteken. Hoe lang hij nog door dacht te gaan met schrijven, werd hem gevraagd. „Ik ga dood tot ik erbij neerval.”

Zijn plotselinge overlijden was voor Swanevelt een ongekende schok. Het verschil in rouw na de dood van haar eerdere man is groot. „Hans was oud en hulpbehoevend. Hij wilde liever niet meer leven. Bij Peter ervaar ik de rouw als een gevecht. Ik probeer me steeds voor te houden dat we twee jaar lang een geweldig feest hebben meegemaakt. Een ongelofelijk cadeau. Dat troost me.”

Nu dat cadeau ineens van u is afgepakt, had u het dan niet liever nooit gekregen?

Ferm: „Nee, zeker niet. Verdriet is de tol die je betaalt voor liefde. Die liefde had ik nooit willen missen. Toen Peter net dood was dacht ik: ‘ik heb nu geen doel meer. Voor wie zou ik het leven nu nog zo leuk mogelijk willen maken?’ Totdat ik besefte: ik moet het voor mezélf zo leuk mogelijk maken. Dat is een langzaam proces. Dit boek is daarin voor mij een houvast.”