Soms moet je weten wat eerder is voorgevallen om te begrijpen wat je ziet. In het Jaarverslag 2017 schreef de inlichtingendienst AIVD onder het kopje ‘rechts-extremisme’ dat aanhangers „van omvolking” vrezen dat dit „op de lange termijn kan leiden tot het uitsterven van het blanke ras”.
Oktober 2020 zei premier Mark Rutte in de Eerste Kamer tegen een PVV-senator die over omvolking sprak: „De term ‘omvolking’ komt van ‘Umvolkung’. Dat is een term uit de Duitse nazi-literatuur. Daar is het begonnen.”
Later in 2020 zocht ik uit hoe vaak omvolking in het parlement was gebruikt, en daaruit bleek dat één Kamerlid de term na 2015 tienmaal noemde: Martin Bosma (PVV).
Dinsdag sprak dezelfde Bosma tijdens het dagelijkse proceduremomentje: de regeling van werkzaamheden. Hij zei dat twee D66-bewindslieden verschillend oordelen over een item inzake omvolking bij Ongehoord Nederland, en wilde daarover een debat. Geen erg kansrijk verzoek.
Toch zocht Sjoerd Sjoerdsma (D66) de confrontatie: „Als Bosma en de PVV willen uitleggen dat zij deze extreem-rechtse omvolkingstheorieën aanhangen” moesten ze dat maar doen, „maar niet in een debat.”
„Echt heel erg”, zei Caroline van der Plas (BBB), die wilde dat de voorzitter ingreep.
„Een nazivergelijking”, klaagde Bosma. „‘Extreemrechts’ is een nazivergelijking.”
Enkele Kamerleden riepen op tot kalmte, waarna Freek Jansen (FVD) laakte dat Bosma was „uitgemaakt voor halve nazi”. Ook hij sprak de Kamervoorzitter aan, Vera Bergkamp (ook D66): „Dat staat u toe. Dat vind ik toch merkwaardig.”
Zo gebeurde het dat de voorzitter na een schorsing oordeelde dat Sjoerdsma zijn boekje te buiten was gegaan: „Dit soort dingen moeten we hier gewoon niet zeggen.” Later liet ze me weten dat Sjoerdsma „de waardigheid van de Kamer” had aangetast, en ten onrechte uitdaagde tot een debat tijdens procedure-overleg.
Inderdaad is de afspraak dat Kamerleden dan niet debatteren – maar daarvan wijken leden werkelijk voortdurend af.
Dus wat resteerde was dat deze Kamer én deze Kamervoorzitter niet meer willen horen wat de AIVD en de premier nog maar enkele jaren geleden gortdroog vaststelden.
De ironie was: dit gebeurde daags nadat het kabinet formeel beaamde dat zich bij onderdelen van de Belastingdienst in het recente verleden institutioneel racisme voordeed.
En ook hier hielp het als je wist wat zich eerder had voorgevallen.
Toen Rutte in 2020 naar dat begrip was gevraagd, smaalde hij nog over „sociologenjargon”. En in maart erkende staatssecretaris Marnix van Rij (Financiën, CDA) weliswaar dat mensen als fraudeverdachte waren aangemerkt wegens hun (dubbele) nationaliteit, achternaam of religie, maar dit wilde hij alleen „discriminatoir” noemen.
Toch vermeldt het regeerakkoord dat voor institutioneel racisme „geen plek is in de samenleving”. En dus werkte Van Rij in mei naar de conclusie van institutioneel racisme, waarbij in het midden bleef of ambtenaren zich bewust waren van de vooroordelen waarmee zij burgers benadeelden.
We zaten fout – maar het was niet per se fout bedoeld.
In de ministerraad van 20 mei, toen hij zijn zaak verdedigde, kreeg Van Rij bijval uit alle partijen, ook van de premier en vice-premiers, maar betrokkenen zeggen dat zijn collega-staatssecretaris Aukje de Vries (Toeslagen, VVD) moeite had met zijn conclusie. Pas na een tweede ministerraad, vorige week, kon hij maandag met zijn standpunt naar de media.
En wat iedereen in Den Haag weet: daarvoor stellen beleidsambtenaren met communicatiemedewerkers ‘Q&A’s’ op: alle vragen die journalisten kunnen stellen, en alle opties voor antwoorden daarop.
„Journalisten zouden zéér verbaasd zijn als ze wisten wat er allemaal wordt voorbereid”, vertelde een oud-directeur Communicatie me deze week.
In dit geval had ik geluk: iemand stuurde me Q&A’s die in deze zaak voor de staatssecretaris waren gemaakt.
Vijf A4tjes waarin je de dans teruglas die Van Rij maandag bij journalisten opvoerde: erken institutioneel racisme maar voorkom dat benadeelden met gegarandeerd succes kunnen procederen tegen de staat.
Wees nobel – maar houd de hand op de knip.
Ik legde zoveel mogelijk interviews met Van Rij naast de Q&A’s, en er viel op dat deze staatssecretaris de ambtelijke instructies perfect naleefde – maar altijd in zijn eigen woorden. In Den Haag hoor je geregeld dat bewindslieden Q&A’s letterlijk opdreunen voor de camera. Zo doet Van Rij het zeker niet.
In het beste interview dat ik terugvond, maandag bij Nieuwsuur, ging het zo. Gevraagd of een typering als „een nest Antillianen” niet duidt op bewust racisme, zei hij: „Het kan bewust zijn, het kan onbewust zijn, het kan opzettelijk zijn, het kan onopzettelijk zijn.” In de Q&A’s stond: „Of er is gediscrimineerd is niet vast te stellen of met zekerheid te zeggen.”
De interviewer: worden ambtenaren hiervoor verantwoordelijk gehouden? Van Rij begon een lang betoog over mensen aanspreken, confronteren, naar cursus sturen, etc. Het kwam op hetzelfde neer als wat de Q&A’s suggereerden: „Nee ik ga niet opnieuw aangifte doen.”
En de vraag waarom hij slachtoffers van institutioneel racisme geen excuses aanbood, bleef hij maar ontwijken. Uit de Q&A’s bleek waarom: „Dat we vandaag institutioneel racisme erkennen, betekent niet dat er sprake is van discriminatie in elke rechtszaak waar daar een beroep op wordt gedaan.”
Dus waar je maandag bij het kabinet oppervlakkig gezien een andere houding aantrof dan dinsdagmiddag in de Kamer, was er ook een frappante gelijkenis: ambtenaren of politici die eerder geen beste beurt maakten, konden in principe op bescherming van het systeem rekenen.
Al gold voor Kamerleden dat ‘het systeem’ neerkwam op de wel érg zwakke Kamervoorzitter. En voor ambtenaren dat zij principieel enige bescherming verdienen: zij kunnen zich publiekelijk niet verweren.
Maar beide kwesties tonen ook een grotere werkelijkheid aan. Sinds begin deze eeuw is het migratievraagstuk bepalend voor de politieke verhoudingen, omdat een meerderheid van het electoraat sceptisch over migratie blijft.
Het verklaart de groei van nieuw rechts en de val van oud links; het is de politiek van 2022.
En een gevolg is dat politici relatief blind blijven voor crypto-racisme onder ambtenaren en het gebruik van nazi-termen door collega’s.
Een ander gevolg is diezelfde politici keihard kunnen blijven over nieuwkomers. Nadat Van der Plas, Bosma en Jansen dinsdagmiddag opkwamen voor Bosma, besprak de Kamer ’s avonds een PVV-initiatief om statushouders – toegelaten vluchtelingen – geen voorkeursrecht op een woning meer te geven. Geen van deze partijen kon het mededogen dat zij ’s middags voor Bosma hadden ook opbrengen voor wettelijk toegelaten vluchtelingen.
Sylvana Simons zei: „Suggereren dat welke groep dan ook de oorzaak is van de ongekende wooncrisis, is niets meer dan een leugen uit de xenofobe onderbuik.”
En je hoefde echt geen aanhanger van haar te zijn om te zien dat in al die aspecten van deze week – de blindheid voor een nazi-term, de omzichtige omgang met institutioneel racisme, de hardheid voor statushouders – dit element verhuld verweven zat.
Elk land krijgt uiteindelijk de politiek die het verdient.