Staatssecretaris Gunay Uslu en premier Rutte bij een bezoek in april aan een voorstelling van Sanne Wallis de Vries in Amsterdam, waarmee ze het belang van cultuur wilden onderstrepen.

Foto Ramon van Flymen/ANP

Interview

Gunay Uslu: ‘Mijn vuurdoop was The Voice’

Staatssecretaris cultuur en media Als staatssecretaris kreeg Gunay Uslu te maken met #MeToo en desinformatie bij de omroep. „In de ogen van anderen ben ik de macht. Dat vergeet ik soms.”

Als nieuwkomer in de politiek werd staatssecretaris Gunay Uslu (Cultuur en Media, D66) meteen geconfronteerd met het zedenschandaal bij The Voice of Holland: de populaire talentenshow verdween van televisie, diverse medewerkers worden vervolgd. Ze sprong erop, met een serie rondetafelgesprekken met Talpa-baas John de Mol en andere betrokkenen. Zo intensief bemoeit ze zich ook met maatregelen tegen de toenemende agressie tegen journalisten, waardoor Nederland onlangs maar liefs 22 plaatsen zakte op de internationale persvrijheidslijst. Ze praat met journalisten, hoofdredacteuren – wat is het probleem, wat hebben zij nodig.

Over de inhoud van programma’s van de publieke omroep wil ze zich niet uitlaten. Het is niet aan haar, vindt ze, om openlijk afstand te nemen van racistische theorieën (omvolking) of desinformatie (corona) bij Ongehoord Nederland (ON). Ze stelt zich ook in gesprek met NRC terughoudend op: als liberaal politicus spreekt ze zich niet uit over de inhoud van programma’s. Komende week stuurt Uslu haar eerste Mediabrief naar de Tweede Kamer, waarin ze haar beleidsplannen uiteenzet.

Hoe gaan de #MeToo-gesprekken?

„Mijn vuurdoop was The Voice – was ik opeens met grensoverschrijdend gedrag bezig. Ik dacht meteen: ik moet die verantwoordelijkheid pakken. Dit is echt serieus, hier moeten we iets aan doen. Als management of leidinggevende vind ik ook dat je hardop moet zeggen: ‘Dit is niet goed.’ Daar begint het mee. Dit is een taai, vastgeroest patroon. Bij John de Mol zag ik wel een wens om echt te veranderen.”

Waarom is dit typisch een probleem bij media en cultuur?

„Dat is niet zo. Mijn idee was aanvankelijk ook: dit komt veel voor in de media- en cultuursector, omdat je er kwetsbaar bent. Onregelmatige werktijden, tot laat borrelen, mensen met een passie die veel over hebben voor wat ze doen. Maar dit komt overal voor. In de sport, op de Zuidas, binnen politieke partijen…”

Gunay Uslu (1972) groeide op in Haarlem, waar haar vader een aantal koffiehuizen en pensions had. Op de basisschool kreeg ze een lbo-advies (het huidige vmbo-basis), omdat haar docent meende dat een praktijkopleiding haar beter zou helpen wanneer ze zou ‘terugkeren’ naar Turkije – hoewel ze in Nederland geboren is. Uiteindelijk zou Uslu aan de Universiteit van Amsterdam promoveren in de cultuurwetenschap, waarna ze onder meer management- en directiefuncties vervulde bij Corendon, de reisorganisatie van haar broer Atilay Uslu, en projectmanager was bij het Rijksmuseum in Amsterdam.

Vanwaar dat lage schooladvies?

„Ik zat op een strenge, hervormde school, ze wisten niet zo goed wat ze met mij aan moesten. Mijn tien jaar oudere zus Meral, later werd ze documentairemaker, was lekker activistisch. Toen ze hoorde over het lage schooladvies, dacht ze: ‘Hoezo? Gunay is een slim meisje!’ Dus die regelde een soort sollicitatiegesprek bij het Montessori Lyceum Amsterdam. Daar schijn ik verteld te hebben dat ik de eerste vrouwelijke premier van Nederland wilde worden. Ik vond het gek dat die er nog niet was. Ik werd aangenomen, en ging bij mijn zus in de Jordaan wonen. Die nam me mee naar films waar ik veel te jong voor was, van Polanski bijvoorbeeld, omdat ze geen oppas had. Op het Montessori ben ik opgebloeid.”

U wilde premier worden, waarom bent u nu pas de politiek ingegaan?

„Ik heb als student wel stage gelopen bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ik had toen ook echt wel politieke ambities. Dat was rond de nota ‘Ruim baan voor culturele diversiteit’, een beleidsplan van staatssecretaris Rick van der Ploeg (Cultuur en Media, PvdA) voor een diversere cultuursector, qua aanbod en publiek. Eerst dacht ik: daar ga ik voor. Maar vervolgens: wacht even, ik ben van Turkse afkomst, vrouw en jong. Ik was zélf het probleem dat we moesten oplossen, maar ik ervoer dat helemaal niet zo. Vervolgens kreeg ik een aanbod van de Universiteit van Amsterdam om colleges te geven en heb ik voor de wetenschap gekozen.”

Vindt u diversiteit bevorderen bij de publieke omroep belangrijk?

„Ja, ik heb de voorzitter uitgenodigd om daarover te sparren. Maar ik moet me ook niet te veel mengen in dat soort dingen.”

Waarom niet? U bent de staatssecretaris.

„Ik vergeet het zelf ook vaak, maar ik ben in de ogen van anderen nu wel ‘de macht’. Media moeten vrij zijn om mij te controleren. Ik word ook gevraagd me uit te spreken over Ongehoord Nederland, maar ik moet me afzijdig houden.”

U wil opkomen voor de veiligheid van journalisten. Als ON zegt dat de ‘mainstream media’ leugens verkopen, creëren ze een onveilige situatie voor journalisten. Waarom spreekt u zich daar niet over uit?

„De media kunnen zichzelf heel goed organiseren en controleren. Ongehoord Nederland is volgens de regels het omroepbestel binnengekomen, ik wil me niet bemoeien met de inhoud van nieuwsmedia. Me uitspreken tegen verharding, tegen discriminatie – dat kan. Maar specifiek over een tv-programma, dat vind ik te veel een interventie vanuit de overheid.”

U vindt nieuwsmedia onmisbaar voor de democratie. Nu is er een omroep die de democratische waarden aanvalt. Wat weerhoudt u ervan om te zeggen: ‘Dit kan niet’?

„Dat is aan de ombudsman, het NPO-bestuur, aan het Commissariaat voor de Media, de rechter – democratische instituten die ik niet wil omzeilen. Dan zou ik als machthebber de controlemechanismen die we hier zelf voor hebben ingericht beïnvloeden.”

U wilt de scheiding der machten respecteren, maar u overlegt wel met journalisten. Hoe zit dat?

„Ik wil weten hoe ik ervoor kan zorgen dat journalisten hun werk zo goed mogelijk kunnen doen, daar ben ik verantwoordelijk voor. En daar kom ik niet achter als ik alleen met mijn ambtenaren en met branche-organisaties praat. Maar aan de andere kant moet ik ook een gezonde afstand tussen politiek en pers waarborgen. Ik streef daarom naar een gezonde mediasector, sterk, veilig en vrij. Maar de inhoud – daar ga ik niet over.”