Er drijft heel wat in de Keizersgracht op deze eerste warme zomerdag. Bootjes in alle soorten en maten, volgeladen met toeristen. Een vlotje met een meerkoetennest erop. Een fuut, een eend. En een houtduif.
Die laatste is vast niet vrijwillig het kanaal ingesprongen. Houtduiven zijn bosvogels. Ze horen op takken te zitten, of op de grond naar voedsel te zoeken. Ze horen niet in de gracht te zwemmen. Dat doet deze houtduif dan ook niet. Hij dobbert. Hij heeft zijn vleugels plat op het water gelegd en weet zo nog net zijn kop en borst boven te houden.
Ik heb eerder landvogels in die benarde positie gezien. Een veldleeuwerik die per ongeluk in een vijvertje was geland. Hij roeide met zijn vleugels opmerkelijk behendig naar de oever en klom aan wal. De stadsduiven die onder de bruggen over de gracht broeden kennen dat trucje ook, maar hebben er weinig baat bij. Hun jongen vallen vaak bij hun eerste vliegpoging in het water. Dan kunnen ze roeien met hun vleugels wat ze willen, maar ze komen de steile kademuur niet op en verzuipen jammerlijk.
Mensen die in de gracht vallen hebben een soortgelijk probleem. „Jaarlijks vindt de politie zo’n tien waterlijken in de grachten”, schreef Het Parool in 2016. Het AD meldde in 2018 dat er in drie jaar tijd 53 mensen in de grachten waren verdronken. Verreweg de meesten waren jonge mannen die in zwaar beschonken toestand in de gracht wilden pissen. Duizeligheid, afstand verkeerd schatten, een struikeltje en daar ga je. En probeer er dan maar eens uit te komen, als er geen woonboten langs de kant liggen. Er horen op vaste afstanden reddingslijnen langs de kademuren te hangen, maar die worden vaak gestolen.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek meldde dat er in 2021 in heel Nederland 107 mensen verdronken. Dat betekent dat de Amsterdamse grachten zorgen voor zo’n 10 procent van het aantal verdrinkingsdoden in heel Nederland, met zijn honderden kilometers kustlijn, zijn IJsselmeer, Waddenzee en woeste Friese meren. Gelukkig, zo hoorde ik onlangs, schijnen er in de vernieuwde kademuren greeprandjes te komen, waaraan drenkelingen zich een tijdje kunnen vastklampen.
De houtduif, ondertussen, blijft stoïcijns onder zijn benarde positie. Hij verroert geen spier. Hij kijkt rustig voor zich uit, houdt de meerkoeten in de gaten, die houden niet van vreemde gevallen in hun territorium en ze lusten wel vlees ook. Is hij door angst bevangen? Houdt hij zich drijvend in de hoop op goddelijk ingrijpen? Nee, blijkt even later, want zonder afzet of wat dan ook vliegt hij ineens op uit het water en vliegt in een rechte lijn naar zijn geliefde iep langs de gracht. Hij zocht slechts verkoeling.
Stadsecoloog Remco Daalder schrijft op gezette tijden over de dieren en vogels van Amsterdam.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data57592828-7982af.png)