Reportage

Op de ambulance hebben ze het weer net zo druk als vóór corona

Ambulance Amsterdam Het Amsterdamse uitgaansleven is helemaal terug, zo blijkt uit een nacht op de ambulance. Corona heeft weer plaatsgemaakt voor alcohol, drugs en ongelukken. „Hé, word wakker, je moet naar huis.”

Medewerkers van Ambulance Amsterdam in de nacht van 14 op 15 mei in Amsterdam-Centrum.
Medewerkers van Ambulance Amsterdam in de nacht van 14 op 15 mei in Amsterdam-Centrum. Foto Olivier Middendorp

„Holy fuck, wat is er gebeurd! Ik ben kneiterhard gevallen!” Op een rustige gracht in het centrum van Amsterdam verbaast een jongen, twintiger, zich steeds weer terwijl hij naar zijn bebloede handen kijkt. Zijn hoofd, geschaafd en met gescheurd oor, is net in het verband gedraaid. „Ja, je oor hangt eraf, maar dat hechten ze er zo weer aan”, zegt ambulanceverpleegkundige Hans Schuitmaker (35). Hij heeft de jongen even ervoor onder zijn fiets en uit het schijnsel van de koplampen van de ambulancewagen gehaald, onderzocht en met de brancard achterin geschoven.

Voorin voert ambulancechauffeur Annemiek Valent (53) een discussie met de vriendin die een bezoek aan het ziekenhuis niet nodig vindt. Ondertussen stelt de jongen zich opnieuw de vraag waarin hij toch terecht is gekomen. „Vertel me meer”, vraagt hij Schuitmaker, „vertel me alles wat ik moet weten.” Of zijn hoofd van binnen stuk is, hoe fucked up hij is. Schuitmaker stelt hem steeds gerust, terwijl hij zijn vragenlijst afdraait. Hoeveel heb je gedronken? Geen idee. Heb je gebruikt? Nee. Rook je? Ja, natuurlijk. Had je wel een leuke avond? Dat ook.

Foto Olivier Middendorp

Het is een zaterdagnacht in mei, net na middernacht. Het is de vierde rit van een nachtdienst die duidelijk maakt dat het uitgaansleven in Amsterdam na twee jaar corona helemaal terug is. Bij acht van de tien ritten die nacht is er alcohol dan wel drugs in het spel. De slachtoffers zijn overwegend twintigers. Ze vlogen over de kop, botsten tegen elkaar of tegen een auto, met vooral botbreuken, hersenschuddingen en schaafwonden tot gevolg. Een enkeling ging knock-out.

We hebben veel meer uitgaansgerelateerde ritten, meer trauma’s, en zijn ook meer op straat bezig

Deze jongen heeft een hersenschudding. Nadat Schuitmaker hem heeft overgedragen aan het ziekenhuis, maant hij hem nog even de volgende keer een glaasje minder te drinken. „Scheelt je weer een half oor!” Het stel kan erom lachen. Vlakbij ligt een jongen te trippen en zingen op zijn ziekenhuisbed. Het stinkt er naar braaksel. Terwijl Valent de inmiddels lege brancard weer naar de uitgang trekt, haalt ze nog even een soepje uit de automaat. „Het enige ziekenhuis in de stad dat dit heeft”, weet ze.

Foto Olivier Middendorp

Vorig jaar reed Ambulance Amsterdam in totaal 127.212 ritten, waarvan 20.191 zogeheten Covidritten (ritten naar een patiënt die mogelijk corona heeft, het ambulance-personeel gestoken in speciale pakken). Die Covidritten zijn er nu nauwelijks meer. Het is weer als vanouds, zegt Schuitmaker, terwijl hij tussen het ziekenhuisbezoek en de volgende rit een sigaretje rookt. „Mensen gaan weer uit, drinken meer, en maken ongelukken. We hebben veel meer uitgaansgerelateerde ritten, meer trauma’s, en zijn ook meer op straat bezig.” Tijdens corona belden mensen nauwelijks, uit angst. Nu wordt er weer heel veel gebeld. „We draaien dus ook weer meer loze ritten”, zegt Schuitmaker. Dan is er geen ambulancezorg nodig, bijvoorbeeld omdat er toch geen patiënt op de locatie van melding blijkt te zijn.

Bloedend op straat

Zo’n loze rit is er vannacht ook. Een man zou na een vechtpartij bloedend op straat liggen. Bij aankomst, nadat Valent de ambulance met loeiende sirene vakkundig door het centrum heeft gemanoeuvreerd, ligt de man naast een café op straat te schreeuwen. Hij is boos, maar vooral „moe” en „ziek” van „het systeem”, schreeuwt hij tegen Valent, die met een zaklamp zijn achterhoofd inspecteert. Wie er heeft gebeld of waarom hij een ambulance nodig heeft, wordt niet duidelijk. Hij heeft een klap gekregen, zegt de man, die steeds agressiever wordt en begint te spugen. „Iemand die zo kan schreeuwen, heeft geen hersenbloeding”, zegt Schuitmaker, die de politie belt. „Hier gaat straks gevochten worden”, zegt hij in de portofoon. „Daar gaan wij niet tussen staan.” Vlak voor ze weer wegrijden, knallen er nog twee fietsers op elkaar. Die staan op en rijden weer door.

Agressie is het ambulance-personeel niet vreemd. Het was al raak op de dag dat de kroegen opengingen op 23 februari. Schuitmaker had nachtdienst en kreeg een „beuk” op zijn achterhoofd. „Op een avond waar iedereen blij en vrolijk was.” Waarom weet hij niet, en last heeft hij er ook niet van. Maar aangifte heeft hij wel gedaan. De dader werd destijds direct gearresteerd, op 23 mei is de rechtszaak. „Ik ben benieuwd wat de rechter gaat zeggen.”

Hans Schuitmaker en Annemiek Valent van Ambulance Amsterdam in de nacht van zaterdag 14 op zondag 15 mei. „De mensen hebben geen idee wat we doen. Maar het is wel het mooiste werk dat er is.” Foto Olivier Middendorp

De coronaperiode was bijzonder, blikt Valent terug, die dit werk in november vijftien jaar doet. „De stad was leeg, de Wallen waren leeg, geen toeristen, nog nooit meegemaakt. Je kon bij wijze van spreken zonder sirene de stad in.” Van die stilte is weinig meer over. De massa’s schuifelen weer als vanouds over de Wallen, kopten de kranten vorige maand. Ook vanavond is het druk. Auto’s gaan maar langzaam opzij, als Valent met loeiende sirene door de stad scheurt. „Ze zien het niet. Of ze zijn achter het stuur met andere dingen bezig hè.” In dat soort situaties gaat ze „vegen”, om in de binnenspiegel zichtbaar te worden en mensen te alarmeren. Want met een spoedrit moeten ze binnen een kwartier ter plaatse zijn. „En ik kan er niet door- of overheen hè.”

Foto Olivier Middendorp

Af en toe, tussendoor, is er tijd voor een „bakkie”. Op de post, de meldkamer, of „het Leidse”. Stoom afblazen met de agenten ter plaatse, terwijl het uitgaanspubliek zich kuierend, zoenend, drinkend vermaakt. „Je momentje moet je pakken”, zegt Schuitmaker. Kort deze keer. Net als een toerist vraagt waar de toiletten zijn, dient de volgende melding zich snerpend aan. Met maximaal 40 kilometer per uur boven de maximale snelheid, scheurt de wagen weer naar het volgende ongeluk.

Lievelingsbroek opengeknipt

Twee jonge mensen zijn met de scooter op een auto gereden. Het meisje ligt op de grond. Ze gilt het uit. Van de pijn van haar gebroken been, maar ook omdat „haar zomer naar de klote” is. En omdat Schuitmaker haar lievelingsbroek heeft opengeknipt. Schuitmaker stelt het meisje voortdurend gerust, terwijl hij haar onderzoekt en pijnstilling geeft. De jongen, bij wie ze achterop zat, zit er verdwaasd en lijkbleek naast. Zijn gebroken pols is vreemd vervormd. Omstanders staan erbij, maar gelukkig wordt er niet gefilmd. „Ik hou dat in de gaten”, zegt Valent. „Als mensen gaan filmen, spreek ik ze aan. Of ik nog wat voor ze kan betekenen.” Het ramptoerisme snapt ze niet. „Dan komen ze met kind aan de hand kijken wat er is. Waar ben je mee bezig, denk ik dan!”

Foto Olivier Middendorp

Gedurende de nacht treffen de ambulanceteams elkaar. Op de post, in het ziekenhuis, op straat. Ritten worden besproken, en de stad ook. Zo is de nieuwe fietsenstalling met „de megalange roltrap” op het Leidseplein een „stedenbouwkundige blunder”, aldus een collega. „Hoe verzínnen ze het om dit middenin uitgaansgebied, zonder hekken, te maken!” Laatst plukte hij er nog een „bezopen man” met gebroken tanden in een plas geronnen bloed uit. „Zonde, van die tanden.”

Nachtdiensten steeds zwaarder

Rond een uur of vier eist de dienst zijn tol. Valent vindt de nachtdiensten met de jaren zwaarder worden, zegt ze, terwijl ze op de post haar schoenen uitdoet en ietwat doelloos op haar telefoon staart. Ze moet nog vier jaar nachtdiensten draaien. „Je eet slecht, het is niet goed voor je spijsvertering. En vooral het terugschakelen is lastig. Hoe ouder, hoe erger.” De mens is niet gemaakt nachten te draaien, zegt ook Schuitmaker. Maar: „Ik ben echt een avond- en nachtmens.” Slapen tijdens die diensten doet hij niet. „Dan raak ik in coma.” Een keer reed hij zo zonder schoenen naar een melding. „Ik heb op sokken gereanimeerd. Niemand die het merkte.”

Maar ook Schuitmaker heeft wallen van zijn vierde nachtdienst op rij. Thee en suiker houden hem wakker. Het zakje snoep dat hij net bij een tankstation heeft gekocht, wordt door een collega weggesnaaid. Schuitmaker haalt even verhaal via de telefoon. Het zijn de luchtige momenten dat er ook wordt gelachen en gegrapt. Humor, soms zwart, helpt.

Hans Schuitmaker en Annemiek Valent. Foto Olivier Middendorp

Want voor de doorgewinterde ambulancemannen en -vrouwen is het werk soms zwaar. Zij doen vrijwel alleen spoedritten, omdat het besteld vervoer door een ander ambulanceteam wordt gedaan. Spoedritten zijn fysiek zwaar, zegt Valent. „Het optillen van slachtoffers, de monitor en medicijnen die de trap op moeten.” Ze heeft twee rughernia’s en een nekhernia opgelopen.

Maar het mentale is zwaarder. Valent werkt eraan binnen de organisatie, mede na het dodelijke ongeval in 2015 waarvoor ze werd opgeroepen, en waarbij haar eigen zoon betrokken bleek. Hij verloor het leven. Het ongeval met de bewusteloze twintiger eerder op de avond had een trigger kunnen zijn, zegt ze. „Voor de herbeleving van ongelukken, de nachtmerries.” Maar het zijn niet altijd de ongevallen zelf, zegt ze. „De emoties van familieleden en omstanders vind ik ook lastig. De onmacht van de ander zien.” Zoals de keer dat de reanimatie van een vrouw van 52 niet lukte. „Haar moeder schreeuwde het uit.” Het ambulancewerk valt niet onder de zware beroepen, die een vroegere pensioenleeftijd kennen, al wordt daar wel aan gewerkt.

Foto Olivier Middendorp

Intussen gloort de ochtend aan de horizon. De eerste vogeltjes beginnen te fluiten. Weer een melding. Een jong meisje dat mogelijk is gedrogeerd. Dat horen ze overigens steeds vaker. „En dat hoef je niet altijd te geloven”, roept een collega bij vertrek. Van drugsgebruik snappen ze helemaal niets. Schuitmaker: „GHB bijvoorbeeld. Dat is velgenreiniger en gootsteenontstopper met water, hoe durf je het in te nemen. Ik ben anti-drugs, heb nog nooit een joint in m’n giechel gehad. Dat komt vast door mijn werk. Hoe vaak zag ik jongeren niet onder mijn handen wegglippen omdat ze een pilletje te veel hadden genomen.”

Foto Olivier Middendorp

Het meisje, opgeplakte wimpers en een strakke broek, zit laveloos op een bankje en is niet aanspreekbaar. Al tweeënhalf uur, zegt het meisje ernaast. Schuitmaker drukt zijn knokkels op haar borstbeen. Een pijnprikkel om te kijken of ze wakker is. „Hé, word wakker, je moet naar huis.” Ze geeft een krimp en zakt weer weg. Dan trekt Schuitmaker vliegensvlug zijn monitor terug. „Er komt iets.” Maar het meisje houdt alles binnen. Geen drugs, alleen drank, is de conclusie na lichamelijk onderzoek. Ze hoeft dus niet mee. Schuitmaker laat de meisjes achter met een braakzak („kan anderhalve liter in”), in de wetenschap dat ze worden opgehaald. Als ze de jongeren weg zien strompelen, staren ze hen na. „En daar bel je dan 112 voor”, zucht Schuitmaker. „Zo ging ik vroeger elk weekend naar huis.” Ooit was het credo 112, daar red je levens mee, zegt hij. „Maar ergens along the way…”

Ons werk is een soort parallel universum, want we beleven de nacht heel anders dan de mensen om ons heen

Het is ook zijn werk, zegt hij meteen. „Het was ook niet hun bedoeling. Ik kan er heel boos om worden, maar dit maakt het werk ook afwisselend. Het hoort erbij, ik help ze graag.” Die dronken lui heeft hij tenslotte ook ontzettend gemist de afgelopen twee jaar, aldus de ambulanceman, terwijl hij het verslag uittypt op de motorkap van de ambulancewagen. Achter hem kleuren de nog lege straten van de stad en de achtergebleven rotzooi prachtig goud.

Amsterdam op zijn mooist

Het gouden uur is aangebroken. Een enkeling schuifelt nog ietwat verdwaasd over het Leidseplein. „Helemaal koekoek”, zegt Valent, die intussen haar zonnebril heeft opgezet. Het ochtendgloren is voor Schuitmaker altijd een „magisch moment”, zegt hij. „Amsterdam op zijn mooist. De stad is stil. Alle sporen van de vorige avond worden straks door een leger schoonmakers weggewist.”

Het laatste uur van de dienst is aangebroken. Nog één melding. Deze keer van een man met pijn op de borst. Valent manoeuvreert de ambulance tussen de brandweerwagens door bij een woningbrand. Bijna rijdt ze over een stel duiven heen, die hebben het rijk op dit uur voor zich alleen. Eenmaal aangekomen bij de woning, hangt de geur van gebakken brood in de wijk. De man blijkt vooral zijn verhaal kwijt te moeten; Valent en Schuitmaker luisteren geduldig, terwijl hij wordt onderzocht. Er is geen reden om hem mee te nemen. Hij is vooral heel dankbaar dat ze hebben willen luisteren.

Voor de twee ambulancemedewerkers was de nacht als vanouds. Schuitmaker: „Iedereen gaat weer uit, ze hebben hun feestjes, maken hun ongelukken, en gaan weer slapen. Wij zijn de hele nacht wakker geweest. Ons werk is een soort parallel universum, want we beleven de nacht heel anders dan de mensen om ons heen. We zweven overal een beetje tussendoor. De mensen hebben geen idee wat we doen. Maar het is wel het mooiste werk dat er is.”

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.