Héél af en toe hoor je in de eerste helft van het jaar al een concert waarvan je zeker weet dat-ie aan het einde van het jaar in je top 3 mooiste concerten gaat staan. Misschien wel de top 2. Met kans op de top 1. Donderdagavond klonk er zo’n concert.
Het Rotterdams Philharmonisch Orkest had een probleem: de Russische dirigent Valery Gergjev. Hij zou het laatste concert met artist in residence pianist Yuja Wang dirigeren, tot hij pijnlijk van zijn voetstuk viel door zich niet tegen Poetin uit te spreken. In plaats van een doorgewinterde (maar saaiere) vervanger te zoeken, koos het Rotterdams voor iets radicaals: een 22-jarige Fin, Tarmo Peltokoski.
Over Yuja Wang kunnen we kort zijn. Haar kleurenwaaier is enorm: ze is even makkelijk zwaarmoedig als vurig, fijngevoelig, elegant, geduldig, zacht en steeds uiterst smaakvol. Rachmaninovs Eerste pianoconcert is een traktatie, en zelfs in de snelste (perfecte) loopjes van zijn hondsmoeilijke Paganinirapsodie blijft Wang hoofd- van bijnoten onderscheiden, alsof ze dat net zo goed meteen maar even kan doen, omdat ze er nu toevallig toch zit.
Belangrijker is hoe opvallend geolied het Rotterdams Philharmonisch klonk. Peltokoski maakt op de bok bij Rachmaninov nog een wisselende indruk: het ene moment lijkt hij een duidelijk idee te hebben en kan hij een instrumentgroep meenemen in een oogwenk, het volgende zwaait hij achter de feiten aan, en schrikt zelfs even van een sneller dan verwachte inzet van Wang, extra duidelijk omdat zijn heldere slag niet mis te verstaan is (verder van Gergjev had het orkest zich niet kunnen distantiëren). Maar iets moet goed zijn gegaan bij de repetities; iets inspireert het orkest tot een jeugdigde wendbaarheid waardoor klank van lekker stevig naar prachtig zacht kan veranderen in een tel. Mooie vloeiende lijnen en danserige terzijdes levert het op.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data76948288-507043.jpg)
Maar dan, in de Tweede symfonie van Sibelius, gebeurt er niets minder dan een wonder. Hoe Peltokoski het voor elkaar krijgt is een raadsel, want aan het begin lijken de vuisten die hij maakt nog jeugdig overmoedig. Niet elke nuance die hij met zijn erg serieuze blik aangeeft, klinkt uit het orkest. Maar er klonk waarschijnlijk al Sibelius uit een transistortje bij Peltokoski’s geboorte: hij dirigeert uit het hoofd en kent de muziek tot in zijn tenen. Het wonder gebeurt als het motortje van de karakteristieke herhaling van 12 stijgende en dalende noten wordt aangezet in het vierde deel. Langzaam groeit een levenslust zo groot dat het orkest ervan begint te zínderen. Nog éénmaal zakt het orkest samen door de knieën, om met een breed armgebaar van Peltokoski als één man op te vliegen, open te barsten, dronken van lyriek. Onthutsend, adembenemend, tranentrekkend mooi. Zelfs erover schrijven brengt het kippenvel terug. Tarmo Peltokoski. Schrijf die naam op.
In maart staat er weer een jonge dirigent voor het Rotterdams: de 28-jarige Timur Zangiev.