Veertien mei 1940. De familie Van der Giessen heeft zich voor de lunch verzameld op de Zomerhofstraat 43, vlakbij de Noordsingel. Vader Arie (63) en moeder Johanna (67) wonen daar. In dezelfde straat wonen ook dochter Jo (30), haar man Henk en hun twee kinderen. Op Zomerhofstraat 43 is iedereen aangeschoven. Wilhelmina (21) en haar man Dirk, Arie (24) die om de hoek in een fotozaak werkt, en Willem (37) zijn thuis. Bij Willems huis is het niet meer veilig, daar werd al geschoten tussen NSB’ers en Nederlandse soldaten. Ook zoon Fredrik (36) is op bezoek. Ondertussen zit zijn vrouw (27) alleen met de kinderen thuis op de Schiekade. Om kwart over een klinkt het luchtalarm. Fredrik schiet weg om bij zijn gezin te zijn.
„Mijn opa wilde ze eigenlijk meekrijgen. Hij vertrouwde het niet, maar de familie wilde liever niet verkassen”, vertelt Corina van der Giessen (51), kleindochter van Fredrik, 82 jaar later. Haar opa verloor die dag zeven familieleden, onder wie zijn vader en vier broers en zussen. Het huis in de Zomerhofstraat werd vol getroffen, Fredrik ontsnapte. Hij was een bekende in de stad en kon via achterdeurtjes thuiskomen, voordat de eerste bommen op Kralingen om 13.27 uur vielen.
Hij vertrouwde het niet, maar de familie wilde niet verkassen
Corina van der Giessen (51) kleindochter van Fredrik
Met behulp van nabestaanden is het Stadsarchief Rotterdam, samen met Stichting Voorouder, tot een lijst met namen van 1.154 slachtoffers gekomen. Na een oproep van het archief mei vorig jaar, waar bijna driehonderd mensen op reageerden, zijn negentig nieuwe namen bekend geworden. Een vergelijkbare oproep in 2015 haalde destijds weinig uit. Nu lijkt de tijd er rijp voor. Het Stadsarchief ontving de laatste jaren steeds meer vragen van derde generatie-nabestaanden en besloot een onderzoek naar de nog onbekende groep slachtoffers te beginnen.
Zes mensen in één kist begraven
De talloze verhalen die kwamen bovendrijven, schetsen een goed beeld van de meidagen in 1940. Een brandende Agniesebuurt waar een gezin met een zwangere vrouw ontkomt na hulp van een Duitse militair. Een vermiste vrouw die pas in 1941 werd gevonden, toen haar man intussen was overleden aan suikerziekte. De stoffelijke resten van zes mensen die samen in een kist werden begraven. Door de dagenlange brand bleef van sommige lichamen weinig over. Bijna 15 procent van de 827 burgerslachtoffers was niet meer te identificeren en is ‘onbekend begraven’.
„Ik kijk nu met een andere blik naar de stad”, zegt Ron Schuurmans (66), die onderzoek deed voor het Stadsarchief en vragen van nabestaanden uitzocht. „Als ik nu door Kralingen rijd, kom ik straten tegen uit mijn onderzoek waar mensen zijn omgekomen.” Zijn vader woonde in de oorlog vlakbij de Provenierssingel. „Ik heb me nooit gerealiseerd dat hij op driehonderd meter afstand van de brandgrens woonde. Hoe heeft ’ie dat beleefd? Is hij op het dak staan kijken? Of zocht ’ie een schuilkelder op?”
Vanuit huis onderzocht Schuurmans met behulp van gedigitaliseerde overlijdensaktes, rouwadvertenties, oude kranten en andere bronnen de ingestuurde vragen over burgers die betrokken waren bij het oorlogsgeweld tussen 10 en 14 mei. „De meeste mensen weten weinig over hun voorouders”, zegt Schuurmans. „Slachtoffers vertellen zelden de pijnlijkste dingen aan naaste familie, eerder de stoere verhalen.”
Nu de eerste generatie die de oorlog zelf meemaakte langzaam uitsterft, verdiepen kinderen en kleinkinderen zich in de geschiedenissen van hun familie. Waar eerder een familielid gevraagd werd naar zijn herinneringen, kloppen nieuwsgierige naoorlogse generaties nu aan bij archieven om de ontbrekende puzzelstukjes aan te leggen. Voor geïnteresseerden is geen detail te klein, maar veel vragen blijven onbeantwoord.
„Je mist een heel stuk van je eigen geschiedenis”, zegt Corina van der Giessen over het effect van het bombardement op haar familie. Hoewel haar oma veel vertelde over de oorlog – hoe ze dagenlang op de fiets zocht naar haar schoonmoeder en die uiteindelijk vond – weet ze ook veel niet. „Het zijn niet alleen slachtoffers, ze hebben een leven gehad. Daar ben ik in geïnteresseerd. Je wilt weten wie ze waren, wat ze deden. Waar ze van hielden.”
Dat herkent ook Steven Barg (51), wiens overgrootmoeder Lena Spierenburg-Hof omkwam bij het bombardement. Ze lag destijds in het Coolsingelziekenhuis, vermoedelijk met kanker. Barg zou het liefste alle details leren kennen. Hij reageerde op de oproep van het Stadsarchief om er zeker van te zijn dat ze op de lijst met slachtoffers stond. Hij kon informatie aanleveren voor het onderzoek, zoals de zoektocht die zijn overgrootvader en oudooms ondernamen om Lena te vinden.
Foto’s privé-collectie Steven Barg
Verwrongen gouden ring
Bargs familieleden vonden in de mei-dagen alleen een half verbrande patiëntenkaart en een „verwrongen gouden ring” terug, die ze in een koekblik hebben aangeleverd bij het verzamelgraf GG in Crooswijk. Pas in augustus 1940 liet „opa Spierenburg” het overlijden van zijn vrouw registreren. Haar lichaam is nooit gevonden. „Hij deed pas aangifte”, vertelt Barg, „toen een bevriende begrafenisondernemer hem overtuigde dat hij niks meer zou vinden.”
In het onderzoek komt de kennis van zowel het archief als de families samen. Waar deze geschiedenissen van gewone burgers lange tijd in kleine kring besproken werden, vindt er nu openlijke uitwisseling plaats. Het archiefmateriaal en overgedragen herinneringen vullen elkaar aan. Toen Ron Schuurmans in de familie Van der Giessen dook, kwam hij erachter dat zowel de verjaardag als overlijdensdatum van tante Wilhelmina (‘Miep’) op 17 mei 1940 geregistreerd stond. Binnen de familie ontstond discussie: „Huh? Zij was toch op 7 mei jarig?”.
Wat bleek: Mieps verjaardag stond verkeerd in het trouwboekje van haar ouders. De familie had dat nooit geweten. Over de overlijdensdatum, wat Mieps 22ste verjaardag zou zijn geworden, twijfelt Corina van der Giessen nog. „Ik denk dat het een kwestie van identificeren is, dat ze later hebben vastgesteld dat het een Van der Giessen was”, zegt ze. „Dat hoop je dan. Ik probeer er niet te veel aan te denken, want het zou vreselijk zijn als ze nog dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en niemand haar kon vinden.”
Foto’s privé-collectie Steven Barg
Oproep voor werkverruiming
Naast de verhalen rondom het bombardement, worden ook de joodse familiegeschiedenissen in Rotterdam verder uitgeplozen. Die zijn ten onrechte onderbelicht, vindt onderzoeker Marleen van den Berg. Zij promoveert op het joodse oorlogsverleden in Rotterdam bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Samen met Hinke Piersma publiceerde zij in 2020, in opdracht van de gemeente Rotterdam, het rapport ‘Ontrechting en Rechtsherstel’ dat onderzocht hoe de gemeente tijdens en na de oorlog is omgegaan met het bezit van haar Joodse inwoners.
Rotterdam had voor de oorlog de op twee na grootste Joodse gemeenschap van Nederland. Er woonden zo’n 13.000 Joden, van wie bijna 7.000 werden gedeporteerd en enkele honderden zijn teruggekomen. Anders dan in Amsterdam, hielden de nazi’s in Rotterdam amper razzia’s. „De meeste mensen werden van hun bed gelicht en met bussen naar Loods 24, de verzamelplek, vervoerd.” Joden woonden veel in het centrum en het oude Noorden, vertelt Van den Berg, ze leefden minder gesegregeerd dan in Amsterdam.
In de eerste oorlogsjaren woog het bombardement misschien wel zwaarder op het dagelijks leven van getroffen Joden dan de eerste anti-Joodse maatregelen, zag Van den Berg. Een Joodse vrouw, die haar huis was kwijtgeraakt, schrijft in haar brieven dat ze het moeilijk vindt „geen eigen plek en huishouden” meer te hebben. Joden ontvingen, net als andere Rotterdammers van binnen de brandgrens, toen nog een uitkering. „In juli 1942 begonnen de deportaties. Joodse families kregen brieven bezorgd met de oproep zich te melden voor werkverruiming, later werden zij van huis opgehaald.” Binnen drie maanden was een derde van de Joden gedeporteerd.
„Na de oorlog was het beleid geen onderscheid te maken tussen Joden en niet-Joden”, zegt Van den Berg. „Met de gevoelens van oorlogskopers [opkopers voormalig Joods vastgoed] werd veel rekening gehouden.” Ook de gemeente gaf niet „zonder slag of stoot” het afgepakte bezit terug. Volgens Van den Berg is die „kille opstelling” van de gemeente tekenend. „Er was weinig inlevingsvermogen voor wat de Joden hadden meegemaakt. De gemeente hield vooral rekening met haar eigen financiële positie.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/05/data85596210-ca4f1a.jpg|//images.nrc.nl/LCKaAcfF67GTmMvvMSrX-7sKSJI=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/05/data85596210-ca4f1a.jpg)
Enkele burgers lopen tussen de verwoestingen door, na het bombardement van Rotterdam, in mei 1940. Foto Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad / ANP / fotograaf onbekend
Altijd ‘op zijn volkstuin’
In de oorlog liepen twee realiteiten door elkaar. In de ene was het oorlogsverleden dat stedelingen hadden meegemaakt dwingend: het bombardement, de Hongerwinter. De andere realiteit was: deportaties en kampen. Die verschillende ervaringen creëerden een kloof. Zo stuitte Van den Berg op het verhaal van twee verloofden – van Joodse en niet-Joodse komaf. Terwijl de Joodse vrouw naar concentratiekamp Theresienstadt werd gedeporteerd, verkocht de schoonfamilie tijdens de Hongerwinter de „huwelijksuitzet”, zoals gespaarde lakens en borden, om eten te kopen.
Kenmerkend voor deze oorlogservaringen, is dat mensen toen weinig van elkaars verhalen afwisten. „Na terugkeer snapte de vrouw niet dat die spullen waren verkocht.” Toch waren er waarschijnlijk „geen kwade bedoelingen”. De schoonmoeder was blij te horen dat de vrouw het goed maakte en het stel is na de oorlog nog getrouwd. Van den Berg: „Rotterdammers hadden na het bombardement en de Hongerwinter met hun eigen leed te kampen.”
Zo liep het ook bij Ron Schuurmans thuis, herinnert hij zich. Zijn vader was te werk gesteld in een kamp vlakbij Stuttgart. Eenmaal weer thuis had zijn moeder „geen oren naar de verhalen” van zijn vader. „Ik wist: pa mag daar niet over praten. Zij had hele andere sores aan haar hoofd gehad, zich afgevraagd: ‘hoe overleef ik dit?’ Ik weet niet waarom mijn moeder nerveus werd van zijn verhalen. Misschien omdat het geen deel van haar leven had uitgemaakt.”
Sinds Schuurmans zich meer in zijn familiegeschiedenis ging verdiepen en het dagboek van zijn vader las, vielen steeds meer herinneringen op zijn plek. „Ik realiseerde me wat voor jonge jongen hij was, net 22.”
Hij bezocht in 2000 in Stuttgart het oude Gestapokamp en kwam in contact met een celgenoot van zijn vader. Die kon vertellen dat zij executies moesten bijwonen. In zijn dagboek werd daar met geen woord over gerept. „Mijn vader zat altijd ‘op zijn volkstuin’, ook ’s winters. Ik denk dat hij daar wat rust vond.”