Mensen met een laag inkomen maken fors minder gebruik van het betaalde partnerverlof na de geboorte van een kind. Voor partners die geen gebruik maakten van de nieuwe regeling, was financiële onhaalbaarheid een van de belangrijkste redenen.
Dat blijkt uit een evaluatie van de nieuwe Wet Invoering Extra Geboorteverlof (WIEG), die minister Karien van Gennip (Sociale Zaken, CDA) woensdag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
Sinds 1 juli 2020 hebben vaders en ‘meemoeders’ (de vrouwelijke partner van de biologische moeder) na de geboorte van hun kind niet alleen recht op een week volledig betaald verlof, maar ook op vijf weken ‘aanvullend partnerverlof’ tegen 70 procent van hun salaris. Uitkeringsinstantie UWV betaalt dit.
Bijna driekwart van de partners die recht hadden op deze regeling, maakte er gebruik van. Maar uit de evaluatie blijkt dat de verschillen tussen inkomensgroepen groot zijn. Van de stellen met een gezamenlijk inkomen boven de 4.000 euro netto per maand, nam 85 procent het partnerverlof op. Van de stellen met een lager inkomen 63 procent.
Ook stellen van wie de moeder laagopgeleid is, maakten relatief weinig gebruik van de regeling: 55 procent, tegenover 80 procent van de ouders van wie de moeder hoogopgeleid is.
Al voor de invoering van het verlof waren er zorgen over mensen met lage inkomens. Vakbonden, vrouwenrechtenorganisaties en ook de Raad van State, de belangrijkste regeringsadviseur, waarschuwden voor het risico dat ouders met de laagste inkomens minder gebruik zouden maken van de regeling. Omdat zij de inkomensterugval in de verlofperiode niet kunnen opvangen.
Duurder voor ‘minima’
Daarnaast bleek vorig jaar uit onderzoek van NRC dat het opnemen van aanvullend partnerverlof duurder is voor mensen die rond het minimumloon verdienen, dan voor iemand met een modaal inkomen. Door belastingeffecten valt hun netto-inkomen tijdens de verlofperiode met 30 procent terug. Voor de meeste inkomensgroepen is dit rond de 20 procent.
Uit een enquête blijkt dat bijna 40 procent van de niet-gebruikers van de verlofregeling het verlof wél had willen opnemen. De meest genoemde reden om het verlof dan toch niet op te nemen was financieel, volgens het rapport van onderzoeksbureau Regioplan: „We kunnen het inkomen niet missen.” Soms lag het aan de werkplek, waar leidinggevenden het opnemen van verlof ontmoedigden of waar collega’s het extra werk niet konden opvangen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/08/web-2008ecopartnerverlof.jpg)
Minister Van Gennip noemt de groep ouders die de verlofregeling om financiële redenen laten liggen „niet groot”. In een brief aan de Tweede Kamer kondigt ze wel een nader onderzoek aan, omdat ze „een beter beeld” wil krijgen van deze groep.
Met het verlof hoopt het kabinet ook de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren. Moeders zouden sneller kunnen terugkeren naar hun baan en meer uren kunnen werken als hun partner meer zorgtaken op zich neemt. Dit effect hebben de onderzoekers nog niet gezien. Dat zal ook wel even duren, verwachten ze, zeker gezien de „sterke moederschapsideologie” in Nederland. Daarmee doelen ze op de heersende opvatting dat de moeder de voornaamste verantwoordelijkheid draagt voor de zorg van het kind.