We zaten met z’n zevenen onder de sterrenhemel in de Franse Ardèche, drie lege flessen syrah op tafel. Mijn schoonzus had haar overall nog aan, op haar wang striemen van de bramen die ze te lijf was gegaan. Naast mijn zwager lag een schroefboor waarmee hij het verloederde zwembad had onttakeld. Mijn vriend trok een splinter uit z’n voet. De laatste jaren was hun familieverblijf bewoond door ratten en kikkers. Nu waren we op klusweekend om de boel in oude glorie te herstellen.
Mijn eigen bijdrage beperkte zich tot vanuit een tuinstoel naar gierzwaluwen kijken. Net voor vertrek had ik mijn rechterarm geblesseerd. „Twee weken volledige rust”, oordeelde de fysiotherapeut. Niets tillen, opendraaien of vastpakken. Zelfs groenten snijden moest opeens met links; geen succes.
Nu en dan landde er een vliegende mier op mijn lijf. Een koningin, of een mannetje – om dat onderscheid te maken was mijn mierenkennis te beperkt. Ik wist alleen dat ze bij warm weer hun bruidsvlucht uitvoeren, kortstondig voorzien van vliesvleugels. Ontelbare mannetjes voor één koningin, de succesvolsten storten na het hoogtepunt als Icarus ter aarde. De rest sterft roemloos, zonder hoogtepunt.
Tussen de gierzwaluwen en mieren door las ik de recent verschenen biografie over de baarmoeder, van Marlies Bongers en Corien van Zweden. Over hoe mensen tot ver in de zestiende eeuw dachten dat eierstokken ook zaad bevatten, en die organen dus aanduidden met ‘testiculae der vrouwen’. Later werden ze omgedoopt tot ‘eijernesten’ en daarna tot eierstok (van het Engelse stock). Ik las dat een meisje bij haar geboorte miljoenen eicellen heeft; daarvan zullen er in haar leven maar zo’n vierhonderd de baarmoeder bereiken. Richting die baarmoeder schieten vanuit een ejaculerende man honderden miljoenen zaadcellen met 45 kilometer per uur, minstens zo gretig als mannetjesmieren.
’s Avonds, onder de sterren, vroeg ik de anderen of ze liever een eicel of een zaadcel zouden zijn. Misschien was het mijn passieve houding in de ligstoel, maar de eerste optie schrok me af. Een leven lang afwachten, en dan als anticlimax eindigen in menstruatiebloed. Dan liever een kortstondig doch actief bestaan als zaadcel. De rest was het niet met me eens. Volgens hen was een eicel het toonbeeld van ontspanning. „Ik zou wel willen chillen in een eierstok”, geeuwde mijn vriend.
We praatten over diepzeehengelvissen: roofvissen die met licht prooien lokken en de oceaan in een onderwatersterrenhemel veranderen. Bij hen heeft de man het nietsdoen geperfectioneerd. Hij versmelt volledig met het vrouwtje, tot ze zelfs hun bloedsomloop delen en hij niets méér is dan een constante spermaleverancier. Maar dat ging zelfs mijn vriend te ver. We openden een laatste fles, en proostten op het feit dat we eigenlijk toch allemaal eicel en zaadcel in één zijn.