Opinie

De stuiterbal van realiteit en fantasie

Kunst gaat over het leven en de dood, en Joyce Roodnat koppelt onherroepelijk de kunst die ze nu ziet aan de oorlog in Oekraïne. Maar Erik Whiens ‘Slachthuis vijf’ roept ook een heel andere associatie op: Meissen-porselein.

Joyce Roodnat

Kunst gaat over het leven en de dood, welk jaartal er ook aan hangt. Ik zie een betraande moederwang op een wandkleed uit 1520, en ogenblikkelijk zie ik die tranen kruipen uit de ogen van moeders van gesneuvelde zoons in Oekraïne, maakt niet uit aan welke kant, verdriet is verdriet. In Puccini’s opera Tosca uit 1900 weerklinkt onmiskenbaar president Poetin in de geheime-politiechef Scarpia. Floria Tosca en haar geliefde komen trouwens om in het West Side Story-decor met de brandtrappen. Over de perverse verhouding tussen oorlog en romantiek valt veel te zegen, maar nu niet. Nu zie ik de voorstelling Slachthuis vijf, de podiumversie van Slaughterhouse-Five, Kurt Vonneguts autofictie-roman uit 1969 over de Tweede Wereldoorlog en het bombardement op Dresden. De zaal is gehypnotiseerd. Iedereen associeert het met de huidige oorlog. Ik ook.

Maar ik denk ook aan schotels, kopjes, kommetjes en koffiepotten. Aan het Saksische Meissen-serviesgoed uit de 18de eeuw, dat nu de show staat te stelen in het Rijksmuseum, tegenover Rembrandts ‘De Staalmeesters’. Meissen-vaatwerk is subliem beschilderd. China was in de mode en de figuurtjes lijken mild-realistisch. Maar dat is schijn. Kijk iets langer en je ziet aliens uit quasi-China.

En wat heeft dat oude eerbiedwaardige Meissen te maken met Slachthuis vijf? Nou, alles.

Ronde schotel van Meissen-porselein beschilderd met een Höroldt-chinoiserie (ca. 1725). Foto Rijksmuseum

Via Meissen krijg ik door hoe superieur toneelmaker Erik Whien Slachthuis vijf heeft geregisseerd. De hoofdpersoon doorstaat zoveel diepgruwelijks, het is eigenlijk niet te doen. Maar we gaan erin mee, want Whien presenteert hoofdpersoon Billy Pilgrim brekelijk als de Meissen-figuurtjes. Verliest hij het bewustzijn door koude en sadisme, dan kukelt acteur Bram Suijker, die hem speelt, recht voorover. Dit is geen val, dit is een omval. Het is reëel en irreëel tegelijk, zoals een bonsaiboompje een volmaakte boom is: een eik op vensterbankformaat, is dat een eik? Hola. Nu vat Billy zijn leven samen, en Bram Suijker rijgt het, in een danse macabre voor één persoon, tot een snoer. Huwelijk: armpje gehoekt om in te haken. In het leger: twee armpjes in presenteer-geweer-stand.

En die snor! Suijker draagt Kurt Vonneguts jaren-70-borstelsnor, die soldaat Vonnegut in 1944 nog niet had. Maar die snor moet. Door de snor weten we: verleden, heden en fantasie, alles is samen één stuiterbal.

En dan maakt Billy ook nog eens uitstapjes naar een andere planeet. Het ligt voor de hand te concluderen dat hij zich tegen zijn oorlogstrauma vaccineerde met sciencefiction. Maar Billy heet Pilgrim, en dat biedt mogelijkheden. Wat als hij zelf een alien is, op aardse pelgrimstocht, speurend naar kennis over oorlog, interessant want een uniek menselijke bezigheid? Ik zeg niet dat het zo is, ik denk dat door Whiens regie. Hij kneedt Billy tot de onbevangenste, liefste man. Weerloos. Onkwetsbaar. Onbestaanbaar. Maar hij is er.