Het NRC-artikel Slachtoffers zedendelict vinden weinig steun bij justitie en politie (6/5) lijkt te suggereren dat slachtoffers van zedenmisdrijven beter geen aangifte kunnen doen. Het zou hun veel wachten en teleurstelling besparen. Ik deel die conclusie niet en hoop dat slachtoffers zich niet laten ontmoedigen om zich bij de politie te melden.
Laat ik voorop stellen dat veel van de geschetste problematiek ontegenzeggelijk juist en herkenbaar is. De lange doorlooptijden, de soms moeizame communicatie, adresgegevens in strafdossiers en pijnlijke verhoren bij de rechter-commissaris – het zijn allemaal voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van zedenzaken. Het zijn aspecten die veel leed kunnen veroorzaken bij mensen die toch al op hun kwetsbaarst zijn. Het is terecht dat dit in NRC wordt gesignaleerd. Eveneens waardevol is hoe de teleurstelling van een sepotbesluit wordt geïllustreerd aan de hand van concrete voorbeelden van mensen die het is overkomen. De juridische beoordeling en de realiteit staan soms mijlenver van elkaar af en veel slachtoffers die hun zaak geseponeerd zien worden, blijven over met een gevoel van machteloos onbegrip.
Het probleem is alleen dat de suggestie wordt gewekt alsof deze problemen exclusief zedenslachtoffers zouden treffen. En dat is onjuist. De gehele strafrechtketen staat onder druk en dat is al enige tijd zo. Ik doe veel slachtofferzaken, van cliënten die slachtoffer zijn geworden van complexe fraudes tot geweldsdelicten tot zedenzaken. Ze hebben allemaal één ding gemeen: ze moeten allemaal wachten. Het is een illusie dat de gemiddelde strafzaak binnen zes maanden op zitting staat. Vrijwel elke zaak waar enige complexiteit speelt – getuigen die nog moeten worden gehoord, persoonsonderzoek naar de verdachte, deskundigen die moeten worden geraadpleegd – zal de zesmaandentermijn overschrijden. De frustratie van de lange doorlooptijden speelt bovendien niet alleen aan de slachtofferkant. Ook verdachten kennen de frustratie van een zich eindeloos verlengend voorarrest omdat er bijvoorbeeld gewacht moet worden op nader onderzoek. Een verdachte wordt per definitie geacht onschuldig te zijn – hij is immers nog niet veroordeeld – en dat staat op gespannen voet met de lange doorlooptijden.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2022/05/data85359103-851ca9.jpg)
Persoonlijkheidsonderzoek
De vertraging heeft echter vaak wel een reden. Neem als voorbeeld het persoonlijkheidsonderzoek. Juist bij zedenmisdrijven zal vaker dan gemiddeld persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte spelen en zal bijvoorbeeld een plaatsing in het Pieter Baan Centrum voor vertraging zorgen. De gemiddelde wachttijd voor plaatsing ter observatie daar telt zo’n vijf maanden. En dan moet de observatie nog beginnen en het bijbehorende rapport nog worden geschreven. Zo’n onderzoek levert dus vertraging op. Maar is vaak wel heel waardevol, ook voor het slachtoffer. Bijvoorbeeld omdat een rechter op basis van zo’n Pieter Baan-rapport een TBS-maatregel kan opleggen. Kortom, slachtoffers moeten door die observatie weliswaar langer op hun zaak wachten, maar er is wel een grotere mogelijkheid dat de rechter tot een zwaardere straf of maatregel komt. En daarmee tot een betere bescherming van de maatschappij én het slachtoffer.
Een zaak die wél op zitting komt heeft nog andere positieve kanten. Sinds enkele jaren kennen slachtoffers een vrijwel onbeperkt spreekrecht en daar wordt in de praktijk steeds meer gebruik van gemaakt. Zeker als er begeleiding is van een gespecialiseerde slachtofferadvocaat, waar slachtoffers van ernstige zedenzaken gratis gebruik van kunnen maken. Slachtoffers kunnen zich uitlaten over het dossier en het bewijs. In het meest extreme geval kunnen zij náást de officier van justitie een schuldigverklaring eisen, inclusief bijpassende straf. Het staat de rechter weliswaar vrij om hieraan eigen conclusies te verbinden, maar het slachtoffer heeft zich dan wel kunnen in de rechtszaal kunnen uitspreken. En iedereen die wel eens een slachtofferverklaring heeft gezien weet hoeveel impact die kan hebben, ook op de rechters die uiteindelijk over de zaak moeten beslissen. Voor slachtoffers is dit vaak een ongelooflijk belangrijk moment in hun gevoel van eer- en rechtsherstel. Dat is een meerwaarde die ook meegewogen moet worden bij de afweging om wel of geen aangifte te doen.
Ultiem rechtsherstel
Ik heb in mijn praktijk gelukkig genoeg voorbeelden gezien van slachtoffers die met het bijwonen van de strafzaak en het uitoefenen van hun spreekrecht eindelijk het gevoel hadden iets terug te kunnen doen in een proces dat hun letterlijk is aangedaan. Het feit dat zij die mogelijkheid kregen, zeker als er daarna uiteindelijk een veroordeling volgde, is in veel gevallen nog steeds het ultieme rechtsherstel dat het strafrecht een slachtoffer kan bieden.
Het is zeker waar dat de weg daarnaartoe lang en pijnlijk kan zijn en niet voor iedereen zal zijn weggelegd. Maar om het proces al op voorhand af te kappen uit koudwatervrees dat het wellicht nooit tot dat moment in de rechtszaal zal komen, zou een grote groep slachtoffers eveneens een kans op rechtvaardigheid ontnemen.